Aan verdachte, een adviseur, is tenlastegelegd (het feitelijk leiding geven aan) het doen van onjuiste aangifte omzetbelasting gedurende een periode van meerdere jaren. De Rechtbank komt tot een bewezenverklaring.

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte voert de raadsman aan dat het handelen niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens zijn medische toestand en zijn psychisch functioneren. Door deskundigen zijn twee Pro Justitia rapportages opgemaakt. De Rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het ten laste gelegde handelen bij verdachte niet is gebleken dat sprake was van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de zin van dat het handelen niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte is en blijft volgens de Rechtbank strafbaar.

Daarnaast voert de verdediging aan dat moet worden uitgegaan van een lager benadelingsbedrag dan berekend door de FIOD. In de berekening van de FIOD is onder andere uitgegaan van management fees ter hoogte van € 53.000 welke door verdachte niet tot deze hoogte zijn ontvangen. Daarnaast is niet voldoende rekening gehouden met de gemaakte kosten en de teruggaaf van voorbelasting, aldus de verdediging. De Rechtbank overweegt dat uit het FIOD-onderzoek is gebleken dat kosten als voorbelasting waren opgegeven. Deze kosten kwamen echter niet voor in de administratie dan wel de kostenfacturen. Volgens de Rechtbank zijn deze onvoldoende geconcretiseerd en/of onderbouwd. Verdachte heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van zakelijke kosten die tot aftrek zouden moeten leiden. Ook concludeert de Rechtbank dat de management fees wel zijn ontvangen omdat er geen creditfacturen zijn opgemaakt. De Rechtbank volgt dus de berekening en onderbouwing van de FIOD. Het benadelingsbedrag bedraagt € 158.670.

De Rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag, de duur, de opleiding en werkervaring als financieel deskundige, de stelselmatigheid en de oriëntatiepunten. Dit leidt tot een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Ook acht de Rechtbank het noodzakelijk om aan de proeftijd de bijzondere voorwaarde te verbinden. Verdachte mag gedurende de proeftijd geen werkzaamheden verrichten op financieel-administratief gebied.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2019:5292