De Coördinatiegroep Constructiebestrijding (CCB) van de Belastingdienst is door de vaste commissie voor Financiën uitgenodigd om een visie te geven op het gebied van de fiscale constructies voor wat betreft particulier vermogen. De commissie heeft de CCB gevraagd om vooraf een ‘position paper’ op te stellen. De inhoud van de ‘position paper’ wordt hierna besproken.

De Belastingdienst zet uiteen dat hij voor de uitdaging staat dergelijke structuren te ontdekken, om daarna zoveel mogelijk informatie te verzamelen en vervolgens deze structuren met juridische argumenten te bestrijden. Ook moeten – zo is te lezen – opgelegde aanslagen ingevorderd worden. De procedures lopen in een aantal fasen uiteen.

Als eerst is er de detectiefase. In dit paper stelt de Belastingdienst dat het niet altijd makkelijk is om het bestaan van structuren te achterhalen. Tot nu toe wordt informatie gehaald uit de aangiften inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en schenk- en erfbelasting. Er wordt nagedacht over de toegevoegde waarde van het uitbreiden of aanpassen van vragen in de aangiften.

De tweede fase betreft het vergaren van informatie. Wanneer een dergelijke constructie is gedetecteerd dient de inspecteur de feiten en gegevens te verzamelen die in hem in staat stellen te beoordelen wat de gevolgen zijn voor de belastingheffing. Daartoe is de informatie die door de belastingplichtige en/of zijn adviseur wordt verstrekt een belangrijke bron. Het gaat er vooral om te achterhalen wie het vermogen in de constructie heeft ingebracht en wat de bron van het ingebrachte vermogen is (geweest).

De derde fase is de bewijspositie. Als de relevante informatie verzameld is vindt er over het algemeen een juridische discussie plaats tussen de inspecteur en de belastingplichtige over de fiscale gevolgen van de structuur. In de position paper is te lezen dat de Belastingdienst meent dat de inspecteur hierbij vaak een informatieachterstand meent te hebben. Gesteld wordt dat de belastingplichtige immers alle details en alle nuances van de betreffende structuur kent en dat de inspecteur, zou hij alle opgevraagde informatie al hebben verkregen, slechts de papieren werkelijkheid. Dit kan volgens de CBB een obstakel vormen, nu de inspecteur dient te bewijzen waar de werkelijke plaats van de vestiging van een lichaam is.

De vierde, en tevens laatste, fase is de invorderingsfase. Het beoordelen van constructies en structuren kan een langdurig traject zijn. Gesteld wordt dat er belastingplichtigen zijn die deze lange termijn gebruiken om vermogensbestanddelen weg te sluizen, zodat er geen verhaalsobjecten meer zijn. De aansprakelijkheid in de Invorderingswet is redelijk beperkt.

De CCB geeft verder aan dat het zeer moeilijk in kaart te brengen zou zijn wat de omvang en aard van de belastingontduiking en fraude is en dat er derhalve geen inschatting kan worden gemaakt over wat aan het zicht van de CCB wordt onttrokken. Wel meldt de CCB dat in de aanpak van de belastingontwijkende constructies nauw wordt samengewerkt met de FIOD en het OM op basis van het Protocol AAFD.

‘Position paper’ van de CCB ten behoeve van de expertmeeting fiscale constructies met de Tweede Kamer der Staten Generaal

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/08/26/position-paper