Klagers zijn in het verleden de samenwerking aangegaan met een investeerder die tevens registeraccountant is (betrokkene). Er werd gezamenlijk een BV opgestart en de administratie hiervan werd gedaan door het kantoor van betrokkene. Deze samenwerking liep echter stuk en klagers stellen onder meer dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Zo zou hij onder meer zelf hebben bepaald of betalingen werden overgemaakt naar het accountantskantoor of naar de eigen BV.

Betrokkene stelt dat deze klachtonderdelen betrekking hebben op het handelen en nalaten dat niet onder de reikwijdte van het tuchtrecht valt, omdat het geen handelen in de uitoefening van zijn beroep als accountant was. Daarnaast zou de klacht niet ontvankelijk verklaard moeten worden, omdat de verjaringstermijn van drie jaar al is ingetreden.

De Accountantskamer kan betrokkene hierin niet volgen. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene samen met klagers participeerde in ondernemingen en dat rechtspersonen waarmee betrokkene nauwe banden onderhield diensten verleenden aan die ondernemingen. Gezien deze feiten hebben alle klachtonderdelen zonder meer betrekking op beroepsmatig handelen van betrokkene in de zin van de Wet op de Registeraccountants en op zijn beroepsuitoefening in de zin van de Wet op het accountantsberoep. Wat betreft de verjaringstermijn slaagt het verweer van betrokkene evenwel ten dele. De samenwerking was al eerder dan 2013 bekend. Een ander deel van de klachten valt echter binnen de termijn, maar worden ongegrond verklaard door een gebrek aan nadere toelichting.

De Accountantskamer verklaart de klachten niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.

Bron

Accountantskamer 12 september 2016, ECLI:NL:TACAKN:2016:92

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2016_92