Het BFT heeft aan een administratiekantoor een boete opgelegd van € 10.000 vanwege diverse overtredingen van de Wwft. De opgezette procedures zouden niet voldoen aan de eisen van de Wwft, er zou niet zijn voldaan aan de monitoringsverplichting, geen verscherpt cliëntenonderzoek zijn verricht en ongebruikelijke transacties zouden niet zijn gemeld.

Het administratiekantoor verzorgde verschillende werkzaamheden voor een stichting die door PGB-gelden werd gefinancierd. Volgens het BFT had het administratiekantoor onder meer twee leningen, de omzet uit dagbestedingsactiviteiten en de omvangrijke rekeningcourant-verhoudingen moeten melden als ongebruikelijke transacties. Dat heeft zij niet of te laat gedaan.

Het administratiekantoor erkent dat één van de leningen ongebruikelijk is. Zij heeft deze daarom alsnog gemeld bij de FIU. Volgens het administratiekantoor kon de transactie niet eerder worden gemeld, omdat er chaos was ontstaan na de inval in 2016 bij de stichting en de administratie van de stichting in beslag was genomen. Daarnaast stelt het administratiekantoor dat de andere transacties niet als ongebruikelijk hebben te gelden.

De rechtbank verwerpt de gevoerde verweren van het administratiekantoor. Volgens de rechtbank had het administratiekantoor de lening eerder als ongebruikelijke transactie kunnen en moeten melden, aangezien bij het opstellen van de jaarrekeningen reeds duidelijk was dat niet over de leningsovereenkomst werd beschikt en dat er geen rentebetalingen en aflossingen plaatsvonden. De andere lening betreft volgens de rechtbank eveneens een ongebruikelijke transactie, omdat de lening was verstrekt aan een commercieel bedrijf ten behoeve van de aankoop van een bedrijfspand. Aangezien het in dezen gaat om een door PGB-gelden gefinancierde zorginstelling, is deze transactie, aldus de rechtbank, ongebruikelijk. Daarnaast was de lening verstrekt onder onzakelijke voorwaarden.

Ook de andere transacties hadden volgens de rechtbank moeten worden gemeld. Ten aanzien van de omzet van de dagbesteding is gebleken dat geen facturen aanwezig zijn, terwijl van een zorginstelling mag worden verwacht dat er een deugdelijke administratie wordt bijgehouden waaraan PGB-gelden worden besteed. Dat het kantoor begin 2016 in overleg met de Belastingdienst met terugwerkende kracht zelf de (mogelijke) uren aan dagbesteding heeft geconstrueerd, laat onverlet dat het administratiekantoor nader onderzoek had moeten doen naar de besteding van de PGB-gelden. Daarnaast zijn de omvangrijke rekeningcourant-verhoudingen tussen de stichting en meerdere commerciële bedrijven ongebruikelijk. Het BFT heeft daarbij volgens de rechtbank terecht gewezen op de omvang van de rekeningcourant-verhoudingen in combinatie met het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing en aflossingen.

De rechtbank oordeelt vervolgens dat het BFT bevoegd was om de boete op te leggen, omdat het administratiekantoor enerzijds niet onverwijld heeft gemeld en anderzijds het ongebruikelijke karakter van de transacties had moeten onderkennen. De boete blijft in stand.

Rb. Rotterdam 31 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:923 (gepubliceerd 10 februari 2022).