Na de vondst van een lading van ruim 4 miljoen onveraccijnsde sigaretten, werd in een strafrechtelijke procedure aan verdachte (onder meer) ten laste gelegd dat verdachte opzettelijk accijnsgoederen voorhanden heeft gehad zonder dat hierover accijns was geheven. Eveneens werd hem verweten deelgenomen te hebben aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder het voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet in de heffing zijn betrokken.

Rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte in eerste aanleg o.a. voor het medeplegen van een opzettelijke overtreding van de Wet op de accijns in het kader van deze partij onveraccijnsde accijnsgoederen veroordeeld (feit 1). De Rechtbank heeft aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd.

In hoger beroep komt het Hof Arnhem-Leeuwarden tot de conclusie dat ten aanzien van feit 1 niet kan worden vastgesteld of verdachte deze partij onveraccijnsde goederen voorhanden heeft gehad, omdat niet kan worden aangetoond dat verdachte wetenschap had van of beschikkingsmacht over, deze partij onveraccijnsde goederen. Wel veroordeelt het Hof verdachte voor deelname aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven en legt een aanzienlijke lagere straf op zijnde 6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.

Hof Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1580

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2018:1580