De Accountantskamer heeft appellant, een AA, de maatregel van waarschuwing opgelegd, omdat hij, direct nadat klagers de opdracht hadden beëindigd, de toegang tot de digitale onbewerkte gegevens uit de administratie van klagers zou hebben ontzegd en niet zou zijn ingegaan op de verzoeken om weer toegang te verschaffen tot het programma.

Appellant heeft in hoger beroep drie grieven met betrekking tot de gegrondverklaring van dit klachtonderdeel, naar voren gebracht. Appellant komt in zijn eerste grief op tegen de vaststelling van de Accountantskamer dat het klagers ging om (toegang tot) de digitale gegevens uit hun administratie die niet door appellant zijn ingevoerd. In zijn tweede grief komt appellant op tegen het oordeel dat hij door de toegang tot vorenbedoelde gegevens te ontzeggen en niet in te gaan op verzoeken om weer toegang te verschaffen, onzorgvuldig heeft gehandeld.

Het College is echter met de Accountantskamer van oordeel dat appellant bij de beëindiging van de opdrachtrelatie in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid door direct, zonder voorafgaand overleg met klagers de toegang tot de digitale account af te sluiten. Hiermee heeft appellant de belangen van klagers onvoldoende voor ogen gehad.

In zijn laatste grief betwist appellant dat hij een beroep heeft gedaan op een retentierecht.

Naar het oordeel van het College heeft appellant zich nooit willen beroepen op een retentierecht. Zulks valt ook niet op te maken uit de stelling van appellant dat hij al was begonnen met werkzaamheden voor het boekjaar 2013 en dat hij door de onverwachte beëindiging van de opdracht door klager schade heeft geleden. Appellant heeft toegelicht dat hij klager daarvoor niet aansprakelijk acht, omdat voor deze werkzaamheden een ondertekende opdrachtbevestiging ontbreekt. Het College heeft ook anderszins geen grond kunnen vinden voor het oordeel dat appellant zich heeft beroepen op een retentierecht. Gelet hierop valt niet in te zien dat appellant ter zake dit onderdeel enig verwijt zou kunnen worden gemaakt. Het beroep van appellant is dan ook op dit onderdeel gegrond.

Het College vernietigt de uitspraak van de Accountantskamer voor zover appellant daarbij een verwijt is gemaakt dat hij zich zou hebben beroepen op het retentierecht. Hoewel slechts dit onderdeel slaagt acht het College de door de Accountantskamer opgelegde maatregel van waarschuwing passend en geboden.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven 20 december 2016, ECLI:NL:CBB:2016:392

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2016:392