Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever schuldig gemaakt aan het opzettelijk beschikbaar stellen van valse facturen aan de Belastingdienst. Het gaat om twee facturen waarin in totaal een bedrag van € 8.400 aan btw is opgenomen. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 2.000, waarvan € 1.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het eerste verweer van de verdediging was dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging had mogen overgaan. De hoogte van het fiscaal nadeel haalt niet het in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) genoemde drempelbedrag van € 20.000. In deze zaak bedraagt het fiscale nadeel immers ‘slechts’ € 8.400. Het Hof gaat hier echter niet in mee omdat het Openbaar Ministerie de bevoegdheid heeft om zelfstandig te beslissen of een vervolging moet plaatsvinden. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkheidsverklaring. Dat is bijvoorbeeld het geval indien geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend zou zijn. Daarvan is volgens het Hof in deze zaak geen sprake.

Tevens oordeelt het Hof dat het BBBB het Openbaar Ministerie niet bindt. Op grond van het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (hierna: Protocol AAFD) en de toelichting hierop oordeelt het Hof dat de onderhavige feiten zich lenen voor een strafrechtelijke afdoening onder de noemer ’thematische aanpak’.

Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het overleggen van de valse facturen en dat hij daarom moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij in de periode voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten offertes heeft opgevraagd bij verschillende partijen. Toen zou hij diverse offertes hebben ontvangen en de twee facturen. Deze zouden per abuis aan het administratiekantoor zijn overhandigd, die de facturen vervolgens heeft ingevoerd.

Het Hof verwerpt dit verweer en stelt vast dat het niet anders kan zijn dan dat deze valse facturen opzettelijk door het bedrijf beschikbaar zijn gesteld aan de Belastingdienst. Het Hof vindt in dit verband van belang dat verdachte heeft toegegeven verantwoordelijk te zijn voor de boekhouding en dat hij de facturen nooit heeft betaald. Daarnaast heeft hij verklaard in te zien dat de facturen vals zijn.

Door de Rechtbank was de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 2.000, waarvan € 1.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het Hof veroordeelt de verdachte in hoger beroep tot dezelfde straf.

Gerechtshof Amsterdam 3 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1338