Verdachten, een BV en de feitelijk leidinggever van de BV, worden ervan verdacht geen suppletieaangifte omzetbelasting te hebben ingediend, terwijl dat wel verplicht was ingevolge de belastingwetgeving.

Verdachten hebben erkend het strafbare feit te hebben gepleegd. De feitelijk leidinggever noemt hiervoor als reden dat hij bewust de keuze heeft gemaakt om geen suppletieaangifte in te dienen omdat hij het benodigde geld nog niet voorhanden had. Verdachten zijn door de accountant gewezen op de verplichting en op de gevolgen van het niet naleven van de verplichting.

Het benadelingsbedrag aan omzetbelasting betreft € 111.946. De Rechtbank houdt rekening met het feit dat het feit volmondig is erkend en dat de feitelijk leidinggever niet eerder voor een soortgelijke feit met politie en justitie in aanraking is geweest. Voorts weegt de Rechtbank mee dat er inmiddels orde op zaken is gesteld en dat de suppletieaangifte alsnog bij de Belastingdienst is ingediend. De Rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf opleggen en zal afwijken van de landelijke oriëntatiepunten.

De Rechtbank veroordeelt de BV tot een geldboete van € 10.000. De feitelijk leidinggever wordt door de Rechtbank veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Tevens wordt de feitelijk leidinggever veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur.

Rechtbank Overijssel 25 juli 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2901, Rechtbank Overijssel 25 juli 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2903

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2016:2901

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2016:2903