Belanghebbende is een commanditaire vennootschap opgericht in 2010 en exploiteert een uitzendbureau. Haar boekhouder verzorgde de jaarrekening en de belastingaangiften. De in de door de Belastingdienst ontvangen jaarrekeningen vermelden een omzetbelastingschuld die niet overeenkomt met de ingediende aangiften. Dit was de inspecteur gebleken door een signaal uit het systeem Balansschulden omzetbelasting. De inspecteur heeft naar aanleiding hiervan voor het afdrachtsverschil een naheffingsaanslag opgelegd en een verzuimboete van 10% opgelegd.

In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting en de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag zijn vastgesteld.

De belastingplichtige stelt dat zijn boekhouder een fout heeft gemaakt als gevolg van dubbeltellingen en dat de correcties ten onrechte zijn. Het Hof stelt voorop dat op de inspecteur de last rust te bewijzen dat sprake is van afdrachtsverschillen ter correctie waarvan de bestreden naheffingsaanslag is opgelegd. De inspecteur heeft door te wijzen op de verschillen tussen de omzetbelastingschulden en de jaarrekening aan zijn bewijslast voldaan. Daarentegen heeft belanghebbende haar betwisting niet cijfermatig onderbouwd. Volgens het Hof is de naheffingsaanslag terecht en voor het juiste bedrag vastgesteld.

Met betrekking tot de verzuimboete stelt het Hof voorop dat in de mededeling over de boete vermeld is: ‘omdat belanghebbende het bedrag van de omzetbelastingschuld opgenomen in de balans niet op tijd heeft gemeld, wordt een verzuimboete opgelegd op grond van art. 67c AWR van 10% van de na te heffen omzetbelasting’. De inspecteur geeft in (hoger) beroep aan dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de suppletie-verplichting van art. 10a AWR en dat hierom verzuimboetes zijn opgelegd ingevolge art. 67c AWR. Dit laatste artikel stelt beboetbaar het niet of niet tijdig betalen van op aangifte verschuldigde belasting. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de gekozen bewoording waarom een boete wordt opgelegd niet helemaal duidelijk is, maar er is voldoende aangeduid dat de boete wordt opgelegd omdat te weinig omzetbelasting is afgedragen.

Het Hof overweegt dat er over het begane verzuim en het overtreden voorschrift geen misverstand mag bestaan nadat de boete is opgelegd. Voor belanghebbende moet uiterlijk op het moment dat de boete wordt opgelegd duidelijk zijn welke verwijt hem wordt gemaakt en waartegen hij zichzelf moet verdedigen. In het onderhavige geval is als eerste gesteld dat de boete wordt opgelegd wegens schending van artikel 67c AWR, te weten het niet of niet tijdig betalen van op aangifte verschuldigde belasting. Vervolgens heeft de inspecteur aangegeven dat de verzuimboete is opgelegd wegens het niet doen van een suppletieaangifte op grond van artikel 10a AWR. Doordat het verzuim en het overtreden voorschrift niet duidelijk zijn geweest is het Hof van oordeel dat de mededelingsplicht is geschonden en dat de verzuimboetes dienen te vervallen.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2020:2220