Belanghebbende exploiteert een aannemersbedrijf. Er zijn ongeveer 20 tot 30 werknemers werkzaam. De inspecteur heeft een controle ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen, waarbij onder meer het privégebruik auto is gecontroleerd. Belanghebbende bezit drie bestelauto’s. Naar aanleiding van de controle zijn naheffingsaanslagen en boeten opgelegd vanwege privégebruik.

In geschil is onder meer of aan belanghebbende inzake het privégebruik van de bestelauto’s terecht een vergrijpboete is opgelegd.

Belanghebbende heeft één bestelauto gelijktijdig ter beschikking gesteld aan twee werknemers, waarbij niet is na te gaan wie, wanneer, gedurende welke rit met welk doel, naar of van werk, privé of zakelijk, de bestelauto bestuurt en gebruikt. Daarnaast gebruikt een derde werknemer, niet behorend tot het vaste tweetal, de bestelauto.

Het Hof maakt uit het verhandelde ter zitting op dat niet één werknemer kan worden aangewezen aan wie de bestelauto ter beschikking is gesteld en voor wie door middel van het bijhouden van een rittenadministratie de werkgever (belanghebbende) zou kunnen bewijzen dat deze niet meer dan 500 kilometer in privé heeft gereden. Ook kan niet van beide werknemers worden nageheven ter zake van het privégebruik, omdat niet kan worden bepaald wie, gedurende welk deel van een heffingstijdvak, de beschikking en de mogelijkheid tot privégebruik heeft. Daar komt bij dat met regelmaat ook nog een derde gebruik maakt van de bestelauto.

Het Hof concludeert dat de bestelauto doorlopend afwisselend in gebruik is bij twee of meer werknemers van wie bezwaarlijk is vast te stellen of en aan wie die auto ter beschikking is gesteld. Het Hof oordeelt dat het hoger beroep van de inspecteur ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, waarin de uitspraak op bezwaar werd vernietigd en de aanslag en boete werden verminderd tot het niet bestreden deel.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2019:3152