Aan belanghebbende zijn over de jaren 2009 tot en met 2013 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Daarbij zijn tevens vergrijpboetes opgelegd.

Belanghebbende drijft een eenmanszaak en handelt in richtmiddelen voor schietsportwapens en in messen. Naar aanleiding van een bedrijfsbezoek en een boekenonderzoek door de inspecteur is een controlerapport opgemaakt. Daaruit blijkt dat belanghebbende vrijwel niets van de primaire administratie kan tonen. De administratie zou dan ook niet voldoen om te dienen als basis voor de aangiften omzetbelasting. Over de jaren 2009 tot en met 2013 zou een bedrag van € 49.698 ten onrechte als voorbelasting zijn geclaimd.

In geschil is onder meer of de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij door hem gemaakte kosten, waaronder fictieve kosten in aftrek heeft gebracht. Ook heeft belanghebbende verklaard dat hij aan hem uitgereikte facturen abusievelijk bij het oud papier heeft gezet, op grond waarvan hij het bewijs van de aan voorbelasting aan hem in rekening gebrachte bedragen niet meer kan leveren.

Het Hof is van oordeel dat bij het doen van de kwartaalaangiften het belanghebbende niet vrij stond in plaats van de daadwerkelijke bedragen aan voorbelasting, bedragen aan gemaakte en fictieve kosten in zijn aangiften op te nemen. Dat belanghebbende door het weggooien van de facturen thans niet meer over de juiste gegevens beschikt, behoort volgens het Hof tot zijn risico. Nu belanghebbende geen enkel inzicht heeft kunnen verschaffen in de beweerdelijk aan hem in rekening gebrachte voorbelasting en de hoogte daarvan, heeft de inspecteur de aftrek van de als zodanig in de kwartaalaangiften opgenomen bedragen terecht geweigerd.

De grondslag voor de boetes wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat als gevolg van opzet van belanghebbende niet is betaald. De boetes dienen derhalve te worden berekend over de naheffingsaanslagen, zoals deze luiden na de door het Hof aan te brengen vermindering. Het Hof bepaalt de boetes op € 6.955,50 voor de jaren 2010 en 2011 en op € 4.272,50 voor de jaren 2012 en 2013. In de financiële omstandigheden van belanghebbende ziet het Hof grond tot matiging van de boetes tot € 6.000 respectievelijk € 3.500. Het Hof acht deze boetes passend en geboden. Wegens het tijdverloop tussen de kennisgeving van de boetes en de uitspraak van de Rechtbank is een vermindering van 10% geïndiceerd. De boetes worden daarmee vastgesteld op € 5.400 respectievelijk € 3.150.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2019:3911