Aan belanghebbende zijn over de jaren 2008 tot en met 2012 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Voorts zijn voor alle jaren vergrijpboetes opgelegd.

Op 7 september 2000 hebben B en zijn echtgenote C, D BV opgericht. Belanghebbende is op 8 november 2002 opgericht en op 15 november 2004 hebben B en C ieder 50% van de aandelen in belanghebbende verkregen. Op enig moment zijn twee ondernemingen, waarbij B en D BV betrokken waren, failliet verklaard. Tegen (onder meer) B is strafrechtelijke vervolging ingesteld in verband met faillissementsfraude. B werd bijgestaan door advocatenkantoor I. Belanghebbende heeft ter zake van de advocaatkosten de omzetbelasting in aftrek gebracht. De inspecteur heeft om die reden vergrijpboetes opgelegd ter zake van grove schuld.

Het Hof is van oordeel dat de inspecteur niet heeft bewezen dat sprake is van grove schuld aan de zijde van belanghebbende. B heeft ter zitting verklaard bij het Hof dat hij zichzelf, belanghebbende en D als één onderneming beschouwt en dat belanghebbende haar activiteiten heeft moeten beëindigen nadat duidelijk werd dat tegen hem vervolging zou worden ingesteld. Alleen als zijn naam zou worden gezuiverd, zou belanghebbende haar activiteiten kunnen voortzetten. B meende om die reden dat hij de kosten van de verdediging maakte met het oog op het voortbestaan van de onderneming van belanghebbende.

B stelt zich derhalve op het standpunt dat de facturen van I kosten betreffen die aan belanghebbende kunnen worden toegerekend. Hoewel deze gedachtegang naar het oordeel van het Hof onjuist is, is zij niet zodanig van iedere logica gespeend dat zij ‘roekeloos, experimenteel of zonder enige financieel-economische basis’ is. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat de inspecteur niet heeft gesteld dat B over zoveel kennis van de omzetbelasting beschikte dat hij niet zo had mogen handelen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende de – door hem betaalde – facturen ten onrechte in aftrek gebracht, maar het verwijt dat belanghebbende kan worden gemaakt is te licht om als ‘ernstig nalatig of laakbaar slordig’ te worden aangemerkt.

Het Hof vernietigt derhalve de vergrijpboetes voor zover deze zijn opgelegd in verband met de aftrek van de omzetbelasting van advocaatkosten ter zake van de strafzaak.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1129

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2018:1129