De inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd over de jaren 2007 en 2008. Daarbij zijn vergrijpboeten van respectievelijk € 103.366 en € 88.379 opgelegd, zijnde 100% van de nagevorderde belasting.

Naar aanleiding van een boekenonderzoek is gebleken dat de administratie niet in orde was en bepaalde (buitenlandse) facturen vals waren. Om die reden heeft de inspecteur correcties doorgevoerd, hetgeen resulteerde in navorderingsaanslagen met vergrijpboeten. De Rechtbank had aanvankelijk de vergrijpboeten vernietigd. De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de Rechtbank over de boeten.

Het Hof is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de in de administratie van belanghebbende opgenomen facturen van de uitzendbureaus vals zijn. Het Hof acht niet aannemelijk dat deze facturen zijn opgemaakt ter vervanging van facturen met een onjuiste tenaamstelling. Evenmin acht het Hof aannemelijk dat dat is gedaan op verzoek van de Duitse Belastingdienst. Gelet hierop acht het Hof door de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende ook van deze facturen wist dat zij niet in overeenstemming met de werkelijkheid waren. Door deze facturen toch willens en wetens in de administratie op te nemen, wist belanghebbende dat de daarop gebaseerde belastingaangiften tot een te laag bedrag zouden worden ingediend.

De inspecteur heeft dus naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat het aan het opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld. Gelet op de ernst van de gedragingen, te weten het gebruik van valse facturen en de omvang van de ten onrechte in de aangiften opgenomen kosten, acht het Hof een boete van 100% passend en geboden.

Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn ziet het Hof wel aanleiding om de boeten met 20% te verminderen.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 april 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2859

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2017:2859