Aan belanghebbende is een vergrijpboete opgelegd van € 25.000 omdat de opbrengsten uit defungeringsrechten niet zijn opgegeven in de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2011.

Belanghebbende stelt onder meer dat de opbrengsten pas in het jaar 2014 opgegeven hoefde te worden, gelet op een vaststellingsovereenkomst die met de Belastingdienst zou zijn gesloten. Ook stelt belanghebbende dat voorwaardelijk opzet niet bewezen is door de inspecteur en dat van (voorwaardelijk) opzet ook geen sprake is, nu belanghebbende zich heeft laten bijstaan door een fiscaal adviseur.

Naar het oordeel van de Rechtbank is het aan voorwaardelijk opzet van belanghebbende te wijten dat op basis van haar aangifte te weinig belasting zou zijn geheven. Op basis van vaste jurisprudentie dient de heffing over de opbrengst uit defungeringsrechten plaats te vinden in het jaar 2011 en niet – zoals belanghebbende bepleit – in 2014. Ook de vaststellingsovereenkomst biedt naar het oordeel van de Rechtbank geen enkel aanknopingspunt voor de ingenomen stelling van belanghebbende dat de opbrengsten pas in 2014 hoefden te worden opgegeven.

Ondanks een duidelijke mededeling van de inspecteur dat de opbrengsten moesten worden opgegeven in het jaar 2011, heeft belanghebbende dit niet gedaan. De Rechtbank is van oordeel dat dit haar valt aan te rekenen. De Rechtbank neemt in haar afwegingen mee dat de dga van belanghebbende registeraccountant is. De Rechtbank is dan ook van mening dat belanghebbende door aangifte te doen op de wijze zoals zij heeft gedaan ten minste willens en wetens de niet te verwaarlozen kans heeft aanvaard dat voor het jaar 2011 de aangifte onjuist is gedaan. De stelling van belanghebbende dat het gedrag van andere vennoten aanleiding is geweest de boete te handhaven leidt volgens de Rechtbank niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat het de Rechtbank aannemelijk voorkomt dat de inspecteur bij het opleggen of handhaven van de boete de gedragingen van de andere maten niet heeft meegewogen, is zij van oordeel dat de eigen gedragingen van belanghebbende reeds een vergrijpboete rechtvaardigen. Ook ziet de Rechtbank in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen strafverminderende omstandigheden.

Vanwege overschrijding van de redelijke termijn vermindert de Rechtbank de boete met 15%.

Rechtbank Gelderland 4 juli 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3471

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2017:3471