Belanghebbende heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2012, 2013 en 2014 contante giften aan de Islamitische Universiteit Europa (IUE) in aanmerking genomen.

In 2013 is de Belastingdienst begonnen met een onderzoek naar de ANBI-status van de IUE en in 2015 is de FIOD begonnen met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse kwitanties van giften bij onder meer de IUE.

Uit het FIOD dossier blijkt dat de penningmeester van de IUE heeft verklaard dat hij op grote schaal kwitanties heeft verkocht voor een percentage van ongeveer 10 à 12% van het bedrag dat op de kwitanties stond vermeld. Verder heeft de penningmeester verklaard tijdens de verhoren dat slechts in een enkel geval het gehele bedrag van de kwitantie werd betaald en dat geen bedragen van meer dan € 400 daadwerkelijk zijn betaald door donateurs.

De Officier van Justitie heeft toestemming gegeven om het strafdossier voor fiscale doeleinden te gebruiken. De Belastingdienst is vervolgens overgegaan tot het opleggen van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en heeft daarbij vergrijpboetes opgelegd van 75%, omdat de gebruikte kwitanties – die door belanghebbende als bewijs zijn opgevoerd – vals zijn.

De Rechtbank overweegt dat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem in zijn aangifte afgetrokken giften en dat de aanslag daardoor tot een te laag bedrag is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn stelling dat dit te wijten is aan opzet dan wel grove schuld van belanghebbende maakt de inspecteur gebruik van bewijsvermoedens die hij baseert op de verklaringen van de penningmeester, de verklaringen van getuigen en verdachten die betrokken zijn in het onderzoek van de IUE en verklaringen die andere belastingplichtigen hebben afgelegd tijdens diverse hoorgesprekken.

De Rechtbank is van oordeel dat de inspecteur gebruik mag maken van bewijsvermoedens, indien die vermoedens redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen. De Rechtbank oordeelt dat de inspecteur daarin is geslaagd en voldoende steun heeft geleverd voor de bewijsvermoedens. Belanghebbende heeft immers als bewijs voor de giften bankafschriften overgelegd waaruit de contante opnames voor de gestelde giften zouden blijken, terwijl hij op dat moment reeds moet hebben geweten dat hij vergelijkbare bedragen vrijwel direct weer contant heeft gestort op een van zijn andere bankrekeningen.

Met die informatie heeft de inspecteur naar het oordeel van de Rechtbank aangetoond dat belanghebbende wist dat hij in zijn aangiften giften aftrok die hij feitelijk niet heeft gedaan en dat de daarvoor verstrekte kwitanties vals waren. Daarmee is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat de aanslagen op te lage bedragen zijn vastgesteld en dat daardoor te weinig belasting is betaald. Daarmee is de inspecteur tevens geslaagd in het bewijs dat met het gebruik van die valse kwitanties sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Een boete van 75% acht de Rechtbank om die reden passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:11940