C BV, die een fiscale eenheid met belanghebbende vormt, heeft tegen een onzakelijke prijs (€ 40.000) een perceel verkocht aan A. A is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende (dga). A heeft het perceel doorverkocht aan een derde tegen de waarde in het economische verkeer (€ 120.000).

De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld bij de fiscale eenheid en bij A. Voorts is bij de architect van het pand een derdenonderzoek verricht voor het vaststellen van de waarde in het economische verkeer. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede vergrijpboeten. In geschil is onder meer of de vergrijpboete terecht aan belanghebbende is opgelegd.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende bij het indienen van de aangifte Vpb moet hebben geweten dat het aan A overgedragen perceel een aanzienlijk hogere waarde had dan de overeengekomen prijs, nu A het perceel voor een veel hogere prijs aan een derde heeft doorverkocht. Belanghebbende had toen de aangifte Vpb nog niet ingediend. Door desondanks de overeengekomen prijs van € 40.000 in de aangifte te verantwoorden, heeft belanghebbende volgens de inspecteur bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De Rechtbank acht de inspecteur hiermee geslaagd in het leveren van het bewijs dat sprake is van voorwaardelijk opzet aan de zijde van belanghebbende. Een vergrijpboete van 50% acht de Rechtbank evenwel passend en geboden.

Ambtshalve constateert de Rechtbank een kleine overschrijding van de redelijke termijn en acht een matiging van de boete met 5% op zijn plaats.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17 december 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2015:8729