De verdenking luidt dat verdachte – als feitelijk leidinggever – valse facturen heeft opgemaakt, opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan en opzettelijk een valse administratie heeft verstrekt aan de Belastingdienst.

Verdachte stelt dat een aantal facturen correct zijn en dat hem ten onrechte wordt verweten dat de facturen valselijk zijn opgemaakt. De betaling van de facturen zou niet terug te vinden zijn op de bankafschriften doordat de in- en verkoopfacturen zijn gesaldeerd.

De Rechtbank acht bewezen dat verdachte een periode van 4 jaar feitelijk leiding heeft gegeven aan het opmaken van valse facturen. Verdachte heeft zich daarnaast langdurig en op grote schaal schuldig gemaakt aan belastingfraude door de op de valse facturen vermelde btw-bedragen op te voeren in de maandaangiften omzetbelasting. Het is aannemelijk dat verdachte daardoor een totaalbedrag van minstens bijna 2 miljoen euro heeft terug ontvangen van de Belastingdienst, terwijl hij daar geen recht op had. Verdachte heeft vervolgens, nadat de Belastingdienst een onderzoek was gestart naar de juistheid van de aangiften omzetbelasting,  feitelijk leiding gegeven aan het opzettelijk verstrekken van valse facturen en administratie aan de Belastingdienst.

Door het handelen van verdachte is de integriteit van het financiële en economische verkeer geschonden enkel ten behoeve van de belangen van verdachte. Aan dit handelen is pas een einde gekomen nadat de Belastingdienst een onderzoek heeft ingesteld naar de juistheid van de ingediende aangiften.

Gezien de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de Rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij dergelijke feiten past in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, ook voor iemand met een blanco strafblad. De Rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden.

De Rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2019:8750