Belanghebbende, een besloten vennootschap, beschikt over een AGP-vergunning op grond waarvan het haar is toegestaan minerale oliën onder schorsing van accijns te ontvangen en op te slaan. Er is aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013, waarbij bijna € 115.000 aan accijns minerale oliën is nageheven. In het onderhavige tijdvak zijn partijen minerale oliën onder schorsing van accijns en onder dekking van een e-AD overgebracht naar de AGP van belanghebbende. De naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van haar aangiften en de naleving van de voorschriften van de vergunning.

Blijkens het boekenonderzoek heeft belanghebbende alle ontvangsten in het ‘Excise Movement and Control System’ (EMCS) ten onrechte voor de volledige hoeveelheid afgemeld. In het EMCS zijn dus niet de werkelijke ontvangen hoeveelheden opgenomen. Het afmelden van een e-AD, terwijl de hoeveelheid meer dan wel minder is, is niet toegestaan. De inspecteur stelt dat sprake is van een onttrekking van accijnsgoederen aan een accijnsschorsingsregeling in de zin van artikel 2 lid 1 sub a van de WA Voorts stelt hij dat de administratie van belanghebbende niet voldoet aan de eisen van artikel 52 Awr en artikel 41 van de WA. Belanghebbende stelt dat de overbrenging van de goederen eerst is geëindigd op het moment dat zij de goederen in haar voorraadadministratie heeft opgenomen.

De rechtbank stelt dat met de door belanghebbende ingezonden berichten van ontvangst conform de gegevens op de e-AD’s, de overbrenging van de totale hoeveelheid goederen vermeld op de e-AD’s is geëindigd. De verantwoordelijkheid voor de goederen ligt vanaf het moment van het indienen van berichten van ontvangst in het EMCS bij belanghebbende. De inspecteur heeft volgens de rechtbank de naheffingsaanslag kunnen en mogen opleggen, omdat belanghebbende voor de tekorten geen andere verklaring heeft gegeven dan dat de berichten van ontvangst onjuist waren.

Belanghebbende wordt door de rechtbank niet in haar stelling gevolgd, dat voorbij moet worden gegaan aan haar ontvangstberichten en dat de gegevens in haar administratie leidend moeten zijn omdat dit in strijd is met doel en strekking van het onder dekking van een e-AD doen overbrengen van goederen. Wanneer geen betekenis zou moeten worden toegekend aan de meldingen van belanghebbende in het EMCS, zou dit tot langdurige en grote rechtsonzekerheid leiden bij de verzender. De tekorten hadden moeten worden gemeld aan de verzender en de douaneautoriteiten zodat er een onderzoek kon worden ingesteld dan wel maatregelen konden worden getroffen. Het enkel verwerken van gegevens in de eigen administratie kan niet worden aangemerkt als een dergelijke melding, aldus de rechtbank.

De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat niet is vast komen te staan in hoeverre de meldingen in het EMCS onjuist waren en dat de informatie in de administratie van belanghebbende de werkelijk ontvangen hoeveelheden weergeeft. De inspecteur heeft bevestigd dat wanneer van die administratie wordt uitgegaan de vastgestelde verschillen kunnen worden verklaard, maar er tevens terecht op gewezen dat uit het controlerapport volgt dat die administratie niet zonder meer als juist kan worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de belasting heeft nageheven en verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.

Bron

Rechtbank Den Haag 25 augustus 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10308

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2016:10308