Aan verdachte, een 61-jarige UBO van diverse buitenlandse vennootschappen, is ten laste gelegd dat hij opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2010 en 2011 en opzettelijk een geschrift valselijk heeft opgemaakt en gebruikt.

Verdachte was met het afnemen van een dividendstructuur de economisch eigenaar geworden van aandelen in een buitenlandse vennootschap, en daarmee de UBO, ongeacht het feit dat de aandelen op papier (de juridische eigendom van de aandelen) in handen waren van een ander. Verdachte had blijkens sideletters namelijk de feitelijke beschikkingsmacht over de aandelen. Dat het nog niet gekomen was tot daadwerkelijke dividenduitkeringen doet daar niet aan af, aldus de Rechtbank.

Bij het doen van zijn aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2010 en 2011 heeft verdachte niet vermeld dat hij UBO was en daarmee de aangiften onvolledig ingevuld. Toch spreekt de Rechtbank verdachte vrij van de tenlastegelegde belastingfraude, omdat niet is gebleken van fiscaal nadeel. Immers was het tot een uitkering van dividend (nog) niet gekomen.

Ten aanzien van de valsheid in geschrifte acht de Rechtbank de tenlastegelegde feiten wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft een document opgesteld en ondertekend, waarin hij verklaarde niet de uiteindelijk gerechtigde te zijn, terwijl verdachte wist dat de inhoud onjuist was, omdat hij wel degelijk de uiteindelijk gerechtigde was. De Rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met een ander een vals geschrift heeft opgesteld en dat hij dit valse geschrift meermalen opzettelijk heeft gebruikt, te weten bij een kortgeding procedure bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg voor wachtgeld, alsook het bijvoegen van dat geschrift als bijlage bij een brief.

De Rechtbank houdt er bij de straftoemeting in het nadeel van verdachte rekening mee dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven en dat zijn handelen een grote invloed heeft gehad op de procedure bij het Scheidsgerecht, waarbij het ging om tonnen aan wachtgeldvergoeding, betaald uit middelen bestemd voor de gezondheidszorg. Zelfs op de terechtzitting, waar alle door verdachte als uiteindelijk begunstigde ondertekende stukken hem werden voorgehouden, bleef hij volhouden dat hij niet de uiteindelijk begunstigde was. Deze opstelling van verdachte vindt de Rechtbank eveneens zeer kwalijk. Daartegenover stelt de Rechtbank vast dat verdachte, blijkens zijn strafblad, niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Verder stelt de Rechtbank vast dat de strafzaak al behoorlijk wat negatieve publiciteit voor verdachte tot gevolg heeft gehad, wat het nodige effect op zijn inkomsten zal hebben gehad. Alles overwegende acht de Rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.

Rechtbank Gelderland 29 maart 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:1438)

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2018:1438