Belanghebbende heeft in 2007 aan C een factuur uitgereikt met een totaalbedrag van € 32.130, inclusief € 5.130 omzetbelasting voor in het tijdvak 2003 verrichte diensten. In 2008 heeft C ter finale kwijting € 14.430,50 aan belanghebbende overgemaakt. C heeft het restant van het bedrag (€ 15.138 waarin € 2.417 omzetbelasting is begrepen) onbetaald gelaten. Belanghebbende heeft in 2013 een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak 2003 ingediend voor het bedrag van € 2.417 wegens gedeeltelijke oninbaarheid van zijn vordering op C. De Inspecteur heeft bij beschikking een teruggaaf van € 802 verleend.

Belanghebbende heeft bezwaar en beroep aangetekend. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de teruggaaf op een te laag bedrag is vastgesteld. Belanghebbende heeft zich hierbij gebaseerd op een overzicht van de Ontvanger, waaruit zou blijken dat de voor het in geschil zijnde tijdvak omzetbelasting is betaald. De Inspecteur heeft betwist dat de teruggaaf tot een te laag bedrag is verleend. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het overzicht een naheffingsaanslag volgt die is opgelegd in 2003. Nu belanghebbende vóór 1 juni 2007 geen facturen aan C heeft uitgereikt, kan de naheffingsaanslag niet zien op de voor C verrichte werkzaamheden.

Het Hof stelt voorop dat teruggaaf van omzetbelasting slechts wordt verleend voor omzetbelasting die op aangifte is voldaan. Nu de Inspecteur gemotiveerd de stelling van belanghebbende betwist, is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat het verzoek om teruggaaf betrekking heeft op de omzetbelasting die is voldaan. Hierin slaagt belanghebbende niet. Het Hof komt tot deze conclusie op basis van de vermelding “ambtshalve” op het overzicht van de Ontvanger – hier leidt het Hof uit af dat de omzetbelasting is geïnd op initiatief van de Inspecteur en niet op aangifte van belanghebbende – en op basis van het feit dat het ontvangen bedrag niet overeenkomt met het vermelde bedrag aan omzetbelasting op de in 2007 uitgereikte factuur. Voorts acht het Hof de stelling van de Inspecteur, dat in het ontvangen bedrag vermoedelijk rente en boete zijn begrepen, aannemelijk, waardoor het verband met de vordering op C nog moeilijker te leggen is.

Het Hof verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

Datum uitspraak: 19 april 2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:3134