Belanghebbende houdt zich bezig met de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Deze activiteiten verricht belanghebbende aan de a-straat. De opslagloods van belanghebbende ligt aan de b-straat. Belanghebbende is statutair aan de b-straat gevestigd. Op 4 juni 2013 wijzigt belanghebbende haar naam van E BV in X BV. Naar aanleiding van een bericht van de Kamer van Koophandel (KvK) verwerkt de Inspecteur deze wijziging op 10 juni 2013 in het systeem Beheer van Relaties van de Belastingdienst (BVR-systeem). Daarbij neemt hij als adres van belanghebbende het vestigingsadres b-straat op.

Nadien verandert belanghebbende haar correspondentieadres naar de a-straat. Deze wijziging is 20 juni 2013 ingeschreven bij de KvK. Naar aanleiding van een controlerapport legt de Inspecteur belanghebbende een naheffingsaanslag inclusief heffingsrente en vergrijpboete op. Omdat de wijziging van het correspondentieadres niet in het BVR-systeem is verwerkt, stuurt de Inspecteur deze aanslag met dagtekening 29 juli2013 op naar de b-straat.

Belanghebbende maakt bij brief van 12 september 2013, ontvangen door de Inspecteur op 13 september 2013, bezwaar tegen de naheffingsaanslag. De Inspecteur verklaart dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende stelt beroep en hoger beroep in.

Voor het hof is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, nu de aanslag verstuurd had moeten worden naar het in het Handelsregister opgenomen correspondentieadres, de a-straat.

Het hof overweegt dat op grond van art. 6:7 Awb de bezwaartermijn zes weken bedraagt, en derhalve in beginsel eindigt op 9 september. Het bezwaarschrift van belanghebbende, gedagtekend 12 september, is niet voor het einde van deze termijn ingediend.

Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, aldus nog steeds het hof, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. In een zodanig geval vangt ingevolge art. 22j AWR de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van terpostbezorging. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt en zulks het gevolg is van een fout van de Belastingdienst, bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te verwijten.

Van een dergelijke uitzondering is naar de mening van het hof in casu geen sprake. De Inspecteur heeft de zending op juiste wijze uitgevoerd door de aanslag naar de b-straat te sturen. Dit adres staat opgenomen in het Handelsregister als vestigingsadres en uitsluitend dit adres is in het BVR-systeem als authentiek verwerkt. Nu belanghebbende geen postadres aan de Belastingdienst heeft doorgegeven, is de Belastingdienst terecht uitgegaan van het adres waarop belanghebbende is gevestigd en was hij niet gehouden het bij de Kamer van Koophandel geregistreerde correspondentieadres te gebruiken. De termijnoverschrijding is dan ook niet verschoonbaar op grond van artikel 6:11 Awb.

Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-6-2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:5224