Verdachte is als bestuurder van een bedrijf schuldig bevonden aan faillissementsfraude. Van btw-fraude is verdachte vrijgesproken. De Rechtbank Amsterdam acht een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uur, passend en geboden.

Verdachte is bestuurder van een bedrijf dat onderwerp is van het strafrechtelijk onderzoek Styx. In dit onderzoek zijn in totaal zes verdachten gedagvaard. De Rechtbank spreekt verdachte vrij van het feitelijk leidinggeven/opdracht geven aan het door het bedrijf doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. De aangiften zouden onjuist zijn omdat daarbij valse facturen zouden zijn gebruikt. Omdat niet ter discussie staat dat de facturen vals zijn, overweegt de Rechtbank dat de vraag met name is of onjuiste aangiften zijn gedaan op basis van die facturen en of de btw op die facturen in aftrek is gebracht. De Rechtbank overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat de in de administratie van het bedrijf aangetroffen valse facturen zijn verwerkt in de aangifte omzetbelasting en spreekt verdachte hierom vrij.

Na het faillissement van het bedrijf waar verdachte bestuurder van was, werd door de curator een tekort vastgesteld van circa € 700.000. Volgens de curator is de oorzaak van het faillissement dat verdachte meer geld aan het bedrijf heeft onttrokken dan dat het bedrijf kon dragen. De Rechtbank oordeelt dat verdachte vanaf 2012 tot aan het faillissement grote onzakelijke onttrekkingen aan de bankrekening van het bedrijf heeft gedaan. Deze onttrekkingen zijn overgeboekt naar de privérekening van verdachte met de omschrijving “verbouwing” of “verbouwing betalingen”. Volgens de Rechtbank zijn deze onttrekkingen gedaan terwijl verdachte wist dat het slecht ging met het bedrijf en dat een faillissement aanstaande was. Hierdoor heeft verdachte ervoor gezorgd dat er voor de schuldeisers in het faillissement minder te verdelen was en dat kan verdachte niet zijn ontgaan. De kans dat schuldeisers zouden worden benadeeld heeft verdachte volgens de Rechtbank kennelijk aanvaard. Verder acht de Rechtbank van belang dat geen volledige en juiste administratie is gevoerd, en een dergelijke administratie derhalve niet aan de curator overlegd kon worden. De Rechtbank acht dit bij uitstek een taak van de bestuurder, waardoor niet verscholen kan worden achter slecht inzicht of een dubieuze boekhouder.

Mede rekening houdend met het overschrijden van de redelijke termijn acht de Rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur passend en geboden.

Rechtbank Amsterdam 15 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5929

De zaak van één van de medeverdachten kunt u hier vinden.