Tijdens een onderzoek van de FIOD is naar voren gekomen dat verdachte een geldbedrag van € 1 miljoen meerdere jaren niet in haar aangiften heeft aangegeven. De verdediging stelt tevergeefs dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens misbruik van bevoegdheden. De Rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft ingediend.

De verdachte en haar voormalig echtgenoot hebben in 2011 een echtscheidingsconvenant ondertekend. Een afspraak uit 2007 tussen verdachte en haar voormalige echtgenoot – waarbij de verdachte een bedrag van € 5.000.000, waarvan €1.000.000 contant zou ontvangen – is niet opgenomen in het convenant. Enkele dagen na ondertekening van het convenant ontvangt de verdachte omgerekend een bedrag van ongeveer € 1.000.000 op haar Zwitserse bankrekening.

Uit de bewijsmiddelen in het dossier volgt volgens de rechtbank dat de verdachte van dit banktegoed geen aangifte heeft gedaan in het jaar (2011) waarin zij dit voor het eerst ontving in Box I en evenmin in de jaren erna in Box III. Daaruit volgt dat de aangiften IB over deze jaren onjuist zijn gedaan. Ook acht de rechtbank opzet bewezen. In 2015 is de Zwitserse bankrekening opgeheven en is een bedrag van omgerekend ongeveer € 1.000.000 bijgeschreven op een Singaporese bankrekening. Gezien het feit dat verdachte wist dat zij aangifte diende te doen van de buitenlandse banktegoeden in combinatie met de opheffing van de Zwitserse bankrekening in 2015 én het storten van een groot geldbedrag op een Singaporese bankrekening, kan het volgens de rechtbank niet anders dan dat het handelen van de verdachte erop was gericht het banktegoed buiten het zicht van de fiscus te houden. Dat niet de verdachte, doch haar belastingadviseur de aangiften heeft gedaan, maakt dit niet anders. De verdachte is immers degene die ervoor zorg dient te dragen dat de belastingadviseur over alle relevante gegevens kan beschikken voor het doen van juiste aangiften, aldus de rechtbank.

De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan en acht de verklaring van de verdachte dat dit bedrag voortvloeit uit de verkoop van kunst en antiek ongeloofwaardig. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat verdachte op geen enkel moment gedurende het onderzoek openheid van zaken heeft gegeven en bovendien kennelijk leugenachtig heeft verklaard omtrent de herkomst van het buitenlandse banktegoed. Evenmin heeft zij volgens de rechtbank, ook niet ter terechtzitting, enige blijk ervan gegeven het strafwaardige van het bewust onjuist doen van belastingaangiften in te zien. Zij heeft uitsluitend haar eigen financiële belangen voorop gesteld. De rechtbank acht die houding zeer kwalijk.

Bij een dergelijk feit past in beginsel slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, ook als de verdachte – zoals hier het geval is – een blanco strafblad heeft. Mede rekening houdend met het overschrijden van de redelijke termijn, oordeelt de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer passend is. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 160 uur, een geldboete van € 200.000 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden.

Rechtbank Rotterdam 18 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:11530 (gepubliceerd op 25 november 2021).