Verdachte wordt het – tezamen en in vereniging – opzettelijk onjuist doen van aangiften, dan wel het valselijk opmaken of vervalsen van aangifte(n) in de periode januari 2013 tot mei 2017 verweten.  Daarnaast wordt verdachte verweten dat ook zijn eigen aangiften opzettelijk onjuist zijn gedaan. Het OM eist 8 maanden gevangenisstraf en een beroepsverbod van 5 jaar.

De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift en het onjuist doen van belastingaangiften voor andere belastingplichtige en voor zichzelf.

Volgens de rechtbank blijkt uit het strafdossier dat de verdachte andere belastingplichtigen hielp bij het indienen van hun belastingaangifte en dat daarin kosten waren opgevoerd waarvan de belastingplichtigen zelf hebben verklaard dat zij die kosten nooit gemaakt hebben. Daarnaast ontbraken de stukken ter onderbouwing van deze kosten. Door aftrekposten op te nemen zonder dat daarvoor enige onderbouwing bestond heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het (medeplegen van het) doen van onjuiste aangiftes. Verdachte heeft hierbij willens en wetens de kans aanvaard dat de aftrekposten niet juist waren, aldus de rechtbank.

Volgens de rechtbank was het verdachte die opzettelijk de, onjuiste, aangiftes voor de belastingplichtige invulde. Verder acht de rechtbank bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij overweegt de rechtbank dat voor een bewezenverklaring van medeplegen niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen ook blijkt dat de mededaders – ook indien dit de aangifteplichtigen zijn – eveneens opzet op het strafbare feit hadden.

Verder overweegt de rechtbank dat de verdachte bij zijn eigen aangifte omzetbelasting zijn winst op nihil stelde, terwijl uit het dossier blijkt dat hij winst heeft genoten. De rechtbank stelt dan ook dat de verdachte opzettelijk onjuiste belastingaangifte heeft gedaan.

Ook het verweer van verdachte dat hij niet kan worden vervolgd voor het opzettelijk opmaken van een valse aangifte wegens de vervolgingsuitsluiting van artikel 69 lid 4 AWR, wordt verworpen. De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het uitdrukkelijke de keuze van de wetgever is geweest de vervolgingsuitsluitingsgrond niet op deze situatie ziet en oordeelt dat de verdachte het oogmerk heeft gehad de vervalste aangiften als echt en onvervalst te gebruiken.

De rechtbank legt een voorwaardelijke gevangenisstraf op van drie maanden en een taakstraf van 180 uur. Ook bepaalt de rechtbank dat verdachte gedurende drie jaren niet mag optreden als belastingadviseur, omdat de kans op herhaling zeer groot wordt geacht. De rechtbank overweegt in dat verband dat verdachte jarenlang meermalen onjuiste aangiften heeft ingediend en zelf ter zitting heeft verklaard dat hij op dit moment studeert om als belastingadviseur aan de slag te kunnen gaan.

Rechtbank Amsterdam 16 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3599