Verdachte wordt ervan verdacht – samen met zijn partner – opzettelijk niet, althans onjuiste, inlichtingen aan de Belastingdienst te hebben verstrekt door in het buitenland aangehouden vermogen niet te melden aan de fiscus.

De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de strafrechtelijke vervolging van verdachte in strijd zou zijn met de vervolgingscriteria zoals die door de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie zijn opgesteld. De Rechtbank overweegt dat de officier van justitie in onderhavige zaak  tot strafrechtelijk onderzoek is overgegaan  vanwege  aspecten als evenwichtige rechtshandhaving, waarheidsvinding en slagvaardigheid. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft het Openbaar Ministerie  – mede gelet op het benadelingsbedrag – in redelijkheid de zaak strafrechtelijk kunnen afdoen. De Rechtbank volgt de verdediging ook niet in de stelling dat strafrechtelijke vervolging geen enkel doel dient en daarmee niet opportuun is.

Verdachte heeft zich, naar het oordeel van de Rechtbank, over een periode van bijna 10 jaar, samen met zijn partner schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan de op hen rustende informatieverplichtingen jegens de Belastingdienst. Verdachte en zijn partner hebben een deel van hun financiële positie tegenover de Belastingdienst verzwegen en daarover onwaarheden verklaard, ten einde hun op een Luxemburgse bankrekening ondergebrachte vermogen buiten het zicht van de fiscus te houden. Als gevolg hiervan was de Belastingdienst niet in staat om zijn controlerende taak naar behoren uit te oefenen en de juiste belastingaanslagen op te leggen.

Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf zoekt de Rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor fraudedelicten. Nu het totale, als gevolg van de verzwijgingsdelicten veroorzaakte, fiscale nadeel wordt begroot op ruim € 100.000 is in beginsel een gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden of een (forse) taakstraf met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.

De Rechtbank houdt evenwel rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder diens gevorderde leeftijd en de financiële problemen waarmee verdachte en zijn partner te maken hebben alsmede met het feit dat de redelijke termijn is overschreden.

Alles afwegende veroordeelt de Rechtbank verdachte tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOBR:2019:5783