In dit artikel, gepubliceerd in het TFB, zetten mrs. J.D. Baron en R.S. Dekker uiteen dat de inspecteur terughoudend dient te zijn met opleggen van een vergrijpboete als hij een casus via de toepassing van het leerstuk van fraus legis in de heffing tracht te betrekken. Daarbij stellen zij de vraag of een dergelijke boete in strijd zou kunnen zijn met art. 7 EVRM of met andere diverse (wettelijke) bepalingen en beginselen, welke vraag zij – zij het voorzichtig – bevestigend beantwoorden.

Het opleggen van een vergrijpboete is een discretionaire bevoegdheid van de inspecteur zodat hij deze boete ‘kan’ en niet ‘moet’ opleggen, wanneer naar zijn mening aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete is in de loop der jaren steeds omvangrijker geworden en dient met (aanvullende) waarborgen te zijn omkleed. De inspecteur moet in acht nemen dat hij met een boete de belastingplichtige straft, voordat diezelfde belastingplichtige de kans heeft gehad zijn zaak voor te leggen aan een onafhankelijke rechter. In een vorig artikel van deze auteurs (The usual suspects: doen geloven dat een aan fraus legis gekoppelde boete niet bestaat in WFR 2014/1292) is een visie omtrent de toepassing van fraus legis in samenhang met het opleggen van een vergrijpboete uiteengezet.

Tijdschrift Formeel Belastingrecht 2015/05