Het OM eist een geldboete van € 25 miljoen in strafzaak tegen een Zuid-Limburgs chemiebedrijf. Volgens het OM  heeft het bedrijf een aantal maatregelen genegeerd die nodig zijn om incidenten en zware ongevallen te voorkomen. Rechtbank Oost-Brabant legt het chemiebedrijf een geldboete op van € 10 miljoen. Bij de onderneming vond onder meer een dodelijk ongeval plaats waarbij een werknemer nafta over zich heen kreeg.

Bij het Limburgse bedrijf werd eind 2016 een zogeheten naftakrakeroven uit bedrijf gehaald. Bij deze werkzaamheden werden een tweetal medewerkers overgoten met koolwaterstoffen, vervolgens vloog de kleding van de medewerkers in de brand waarna één werknemer overleed en een ander ernstige brandwonden opliep. Medio 2019 kwam nog een incident voor waarna een werknemer weer ernstige brandwonden opliep.

Volgens de rechtbank heeft de onderneming nalatig gehandeld waardoor twee werknemers ernstig gewond zijn geraakt en één zelfs is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het laatste incident niet tijdig is gemeld en het bevoegd gezag buiten de deur is gehouden. Daarnaast heeft de onderneming daarna niet proactief gehandeld om toekomstige ernstige gevallen te voorkomen. Zo is verschillende keren niet of nauwelijks gereageerd op symptomen of aanwijzingen voor potentieel gevaarlijke gebreken in haar inrichting. Ook heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte zich bij de maatregelen die zij wel heeft getroffen, voornamelijk heeft beperkt tot de dwingend voorschreven maatregelen, terwijl het een kleine extra inspanning zou zijn geweest om de veiligheid van de werknemers beter te waarborgen. Het Limburgse bedrijf heeft er niet voor gekozen de fabriek stil te leggen toen in februari 2016 bleek dat er een bepaalde stof weglekte en zij heeft het bevoegd gezag daarover te lang onwetend gelaten. Tevens oordeelt de rechtbank dat de economische motieven telkens zwaarder hebben gewogen dan het risico op steeds grotere emissies.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank gebruik maakt van de extra verhogingsmogelijkheid en zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 25 miljoen. Die verhogingsmogelijkheid houdt in dat indien voor een feit een geldboete van de zesde categorie kan worden opgelegd – en dat is dus bij vijf van de bewezen verklaarde feiten het geval – en die boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete kan worden opgelegd tot ten hoogste tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak.

Op de verdediging heeft bepleit dat een omzetgerelateerde boete van de geëiste omvang alle proporties te buiten gaat, zowel gezien het tijdsverloop in deze zaak als gezien straffen die voor enigszins vergelijkbare gevallen zijn opgelegd. Bovendien moet een eventuele omzetgerelateerde boete volgens de verdediging worden gerelateerd aan de draagkracht van uitsluitend de verdachte onderneming en niet aan de draagkracht van het concern waar de onderneming een onderdeel van is.

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak de hoogste geldboetecategorie geen passende bestraffing toelaat. De rechtbank overweegt dat de onderneming zelf op papier een relatief beperkte omzet heeft, maar dat zij deel uitmaakt van een groter concern  dat netto ruim 30 miljard euro aan omzet heeft gegenereerd in 2022.

De rechtbank overweegt voorts dat niet zou worden voldaan aan de eis dat een sanctie doeltreffend en afschrikkend moet zijn, wanneer deze afhankelijk zou worden gemaakt van de cijfers van één enkele entiteit binnen een wereldwijd opererend concern, waarbij binnen die ene entiteit (boekhoudkundig) voornamelijk kosten worden gemaakt en geen of slechts beperkte winst wordt geboekt, terwijl die entiteit op haar plek in de globale concernstructuur wel bijdraagt aan een omzet van tientallen miljarden dollars van het moederconcern.

Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 10 miljoen.

Rechtbank Oost-Brabant 30 januari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2023:306

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOBR:2024:306