Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbende voert de dagelijkse administratie, maar houdt geen kasboek bij. Eind 2011 beëindigt belanghebbende de ondernemingsactiviteiten.

De inspecteur stelt een onderzoek in naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. In het controlerapport stelt de inspecteur vast dat het samengestelde kasboek geen reëel beeld geeft van de onderneming, dat de primaire kasgegevens ontbreken en dat er geen kasboek is bijgehouden. De inspecteur stelt deze gebreken bij een voor bezwaar vatbare informatiebeschikking vast. Deze informatiebeschikking is inmiddels onherroepelijk vast komen te staan.

Omdat vanwege de geconstateerde gebreken in de administratie van belanghebbende geen brutowinstpercentage kan worden bepaald, gaat de inspecteur uit van het brutowinstpercentage dat vergelijkbaar is met dat van vergelijkbare ondernemingen zoals vastgesteld in gerechtelijke uitspraken. De inspecteur legt op basis hiervan naheffingsaanslag omzetbelasting op. Belanghebbende gaat in bezwaar en beroep.

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. De inspecteur beroept zich op omkering en verzwaring van de bewijslast, nu sprake is van een onherroepelijk vastgestelde informatiebeschikking.

Gerechtshof Amsterdam stelt allereerst vast dat tegen de informatiebeschikking een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter heeft opengestaan, waarvan belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt. De informatiebeschikking heeft derhalve formele rechtskracht gekregen. Evenwel komt het Hof op basis van de parlementaire geschiedenis tot de conclusie dat in een dergelijk geval in de hoofdzaak toch nog kan worden opgekomen tegen de redelijkheid van de daaraan verbonden sanctie, te weten omkering en verzwaring van de bewijslast.

Deze conclusie baat belanghebbende echter niet. Het Hof is met de inspecteur en de Rechtbank van oordeel dat de administratie van belanghebbende door het ontbreken van een deugdelijke kasadministratie niet voldoet aan de eisen zoals beschreven in art. 52 AWR.

Ten aanzien van de hoogte van de naheffingsaanslag overweegt het Hof dat toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast er niet toe mag leiden dat de inspecteur de belastingaanslag willekeurig vast mag stellen. Het door de inspecteur gehanteerde percentage, dat vergelijkbaar is met uit de jurisprudentie bekende brutowinstpercentages, komt het Hof niet onredelijk hoog voor. Ook blijkt volgens het Hof reeds uit de administratie van belanghebbende dat de schatting van de inspecteur conservatief en daarmee redelijk is.

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.

Gerechtshof Amsterdam 29 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5113

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:5113