Aan verdachte wordt (onder meer) tenlastegelegd dat hij (als feitelijk leidinggever) verschillende aangiften omzetbelasting met opzet valselijk heeft ingediend, waardoor te weinig belasting is geheven.

Verdachte is bestuurder van X BV. X BV verkoopt via internet matrassen, matrashoezen en aanverwante artikelen. In 2006 heeft de Belastingdienst toestemming verleend om zogenoemde antidecubitusmatrassen tegen het verlaagde btw-tarief van 6% te leveren. In 2012 heeft de Belastingdienst vastgesteld dat in verband met aangescherpte regelgeving met betrekking tot antidecubitusmatrassen, niet langer werd voldaan aan de eisen zodat tegen het normale btw-tarief geleverd moest gaan worden. X BV mocht – met toestemming van de Belastingdienst – tot 1 september 2012 het matras tegen het lage btw-tarief leveren.

Per 1 september 2012 werd door X BV in het overgrote deel van de gevallen bij verkoop van een matras met protector de matras voor € 0,00 gefactureerd aan de klant, terwijl de protector werd gefactureerd voor de prijs van het matras. Over de totaalprijs van de matras en protector werd vervolgens het lage btw-tarief gefactureerd aan de klant. 

Verdachte heeft aangevoerd dat het gaat om een fiscale aangelegenheid die niet in het strafrecht thuis hoort. Verdachte doet daarbij een beroep op een pleitbaar standpunt.

De Rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het btw-tarief op de matrassen die X BV levert van een pleitbaar standpunt geen sprake is. Verdachte was bekend met het standpunt van de Belastingdienst dat het btw-tarief van 6% niet meer geldig was. In plaats van een tegengestelde zienswijze in te dienen (en zijn standpunt op die wijze te bepleiten), heeft verdachte aan de Belastingdienst verklaard het hogere tarief te zullen doorvoeren terwijl hij feitelijk de matrassen bleef leveren tegen het lage btw-tarief. 

Verdachte wist naar het oordeel van de Rechtbank dat een constructie was bedacht waar veel vraagtekens bij geplaatst kunnen worden en heeft ervoor gekozen deze constructie niet voor te leggen aan de Belastingdienst. Ook heeft verdachte de constructie niet laten toetsen= door een belastingdeskundige alvorens de nieuwe werkwijze in te voeren. Daarmee heeft verdachte naar het oordeel van de Rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat ten onrechte het lage btw-tarief in rekening werd gebracht en daardoor te weinig belasting werd geheven. 

Het fiscale nadeel dat de Rechtbank in deze zaak als uitgangspunt neemt, is € 750.000. Het is de Rechtbank verder niet duidelijk geworden of het bij verdachte een kwestie is van tegen beter weten in doorgaan met wat hij doet of niet beter (willen) weten. De hardnekkige en principiële houding van verdachte levert een recidiverisico op, maar werkt ook strafverminderend omdat niet bewezen is dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk (vol opzet) om de Belastingdienst te benadelen.

Gelet op de omvang van de fraude, de lange duur ervan en de volhardendheid van verdachte, is de Rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is.

Rechtbank Amsterdam 8 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8803

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2017:8803