De verdachte in deze zaak wordt verweten dat hij opdracht of feitelijk leiding zou hebben gegeven aan een vennootschap tot het niet verstrekken van informatie en het niet ter beschikking stellen van administratie, waardoor te weinig belasting is geheven.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld waarbij onder meer is verzocht om klantdossiers van verschillende bedrijven. Omdat de inspecteur geen garantie kon geven dat de verzochte informatie niet voor punitieve doeleinden zou worden gebruikt, heeft verdachte geen klantdossiers verstrekt. De inspecteur heeft vervolgens informatiebeschikkingen opgelegd, die (in bezwaar en in (hoger) beroep) zijn bestreden. Gedurende de bezwaarprocedure heeft een strafrechtelijke doorzoeking plaatsgevonden en zijn de desbetreffende klantdossiers in beslag genomen.

Naar het oordeel van de Rechtbank is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat de klantdossiers van belang waren voor de vaststelling van de fiscale verplichtingen van de BV, in die zin dat het niet verstrekken ervan ertoe zou (kunnen) strekken dat te weinig belasting zou worden geheven. De Rechtbank is evenmin gebleken van omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat verdachte met haar weigering de klantdossiers te verstrekken beoogde misbruik te maken van haar recht op bezwaar en beroep in de fiscale procedure. Daarbij betrekt de Rechtbank dat verdachte heeft meegewerkt aan het boekenonderzoek en de verzochte inlichtingen en administratie volledig heeft verstrekt. Enkel de nader verzocht informatie, waarvan de klantdossiers het grootste gedeelte uitmaken, zijn, onder opgaaf van redenen, niet verstrekt.

Wat er ook zij van het antwoord op de vraag welk gevolg het niet verstrekken van klantdossiers zou moeten hebben gehad voor de bewijsvraag is de Rechtbank in het licht van de ontvankelijkheidsvraag van oordeel, dat het Openbaar Ministerie hangende de bezwaarprocedure geen strafrechtelijke bevoegdheden had mogen aanwenden enkel en alleen om de klantdossiers alsnog te verkrijgen. Niet is gesteld of gebleken dat er andere redenen ten grondslag lagen aan het aanwenden van de strafrechtelijke bevoegdheden.

De Rechtbank is derhalve van oordeel dat het Openbaar Ministerie de uitkomst van de bezwaar- en daaropvolgende beroepsprocedures tegen de informatiebeschikkingen had moeten afwachten. Door het instellen van vervolging, enkel om de klantdossiers te verkrijgen en zonder dat duidelijk is waarom die gegevens van belang zijn voor de belastingheffing, heeft het Openbaar Ministerie een aan hem toekomende strafrechtelijke bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. De Rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2019:1009