De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 644.102 en een vergrijpboete van € 50.000 opgelegd. In geschil is onder meer of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Naar aanleiding van een boekenonderzoek is gebleken dat twee vennootschappen die tot belanghebbende behoren van twee percelen het recht van erfpacht en de blote eigendom hebben overgedragen aan een private investeerder. Ter zake hiervan zijn een koopovereenkomst en een akte van levering opgemaakt. Belanghebbende heeft de met deze transactie behaalde omzet opgegeven in de aangifte omzetbelasting onder de rubriek 1e ‘leveringen/diensten belast met 0% of niet bij u belast’. Over de transactie diende echter omzetbelasting afgedragen te worden. De inspecteur heeft aanvankelijk een vergrijpboete van 25% opgelegd, maar heeft de boete later gematigd vanwege de financiële omstandigheden van belanghebbende.

Gelet op onder meer de inhoud van de koopakte en de akte van levering, acht de Rechtbank aannemelijk dat belanghebbende wist dat de transacties waren belast met omzetbelasting. Door de met die transacties behaalde omzet vervolgens in haar btw-aangifte in rubriek 1e ‘leveringen/diensten belast met 0% of niet bij u belast’ op te nemen heeft belanghebbende naar het oordeel van de Rechtbank ernstig verwijtbaar gehandeld waardoor te weinig omzetbelasting is voldaan. Uit wat belanghebbende aanvoert volgt dat belanghebbende meegegaan is in de ‘oplossing’ die de koper voor het liquiditeitsprobleem van de verkoper heeft voorgesteld. Nu die ‘oplossing’ afweek van wat in de koopakte en de akte van levering is vermeld, was het zeer lichtvaardig om daarin mee te gaan, zonder eerst advies in te winnen bij een adviseur of de Belastingdienst en/of zonder na te vragen wat het gestelde overleg van de koper of diens adviseur met de Belastingdienst had opgeleverd.

De Rechtbank acht in beginsel een boete van 25% op zijn plaats en acht derhalve – anders dan belanghebbende – de boete in zoverre niet disproportioneel. De inspecteur heeft de boete substantieel gematigd in verband met de financiële omstandigheden van belanghebbende. De Rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van de boeteoplegging of ten tijde van de uitspraak op bezwaar de financiële omstandigheden zodanig waren dat een verdere matiging op haar plaats zou zijn geweest. Inmiddels zijn de vennootschappen die tezamen belanghebbende vormen, in staat van faillissement. De Rechtbank ziet in die enkele omstandigheid geen aanleiding om de boete te verminderen, in aanmerking genomen dat als gevolg van die staat de boete de vennootschappen zelf niet direct meer raakt.

De Rechtbank ziet – ambtshalve – aanleiding de boete te matigen met 15%, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met 1 jaar en 4,5 maand.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 juni 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3954

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2017:3954