Rechtbank Den Haag vernietigt de vergrijpboete van € 353.526 voor het in zijn hoedanigheid van belastingadviseur, dan wel executeur-testamentair, doen plegen van het doen van een onjuiste overlijdensaangifte ten name van de erven van zijn cliënt.

Belanghebbende was de belastingadviseur van cliënt vanuit een belastingadvieskantoor. Toen cliënt op 15 augustus 2014 overleed, heeft belanghebbende als executeur-testamentair de aangifte erfbelasting ter zake van de nalatenschap ingediend. Daarnaast heeft belanghebbende de overlijdensaangifte inkomstenbelasting ten name van de erven ingediend. Hierbij heeft belanghebbende een te lage waarde van de onroerende zaken aangegeven, nu hij bij de waardering van dezelfde waarde is uitgegaan als in de aangifte erfbelasting. De inspecteur heeft een onderzoek naar belanghebbende ingesteld, waarna op 9 december 2017 aan de erven van cliënt een navorderingsaanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang, met een verschuldigde belasting van € 353.526.

Daarnaast is aan belanghebbende een vergrijpboete van 100% opgelegd voor het in zijn hoedanigheid van belastingadviseur dan wel executeur-testamentair doen plegen van het doen van een onjuiste overlijdensaangifte ten name van de erven van cliënt.

De Rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet heeft bewezen dat sprake is geweest van opzet dan wel grove schuld. De inspecteur heeft onvoldoende onderbouwd waarom belanghebbende als belastingadviseur dan wel als executeur-testamentair had moeten weten dat hij voor de waardering van de aandelen in de overlijdensaangifte niet van de waarde van die aandelen in de aangifte erfbelasting had mogen uitgaan. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende als ervaren belastingadviseur had moeten weten dat de aandelen voor de heffing van de inkomstenbelasting op de waarde in het economische verkeer hadden moeten worden gewaardeerd is volgens de Rechtbank niet toereikend genoeg om tot het oordeel te komen dat belanghebbende had moeten weten dat hij bij de aangifte een onjuiste waarde werd opgegeven. Dat belanghebbende jarenlange ervaring had in het besturen van een onroerendgoedvennootschap, waardoor hij op de hoogte was van de waarde en waarderingsaspecten van onroerend goed, en hij in het verleden bij het doen van de aangifte successierecht ter zake van de nalatenschap van de vader de waarde van het onroerend goed in overleg met de fiscus heeft afgestemd, maakt dit niet anders. Belanghebbende heeft dit gemotiveerd betwist, door aan te voeren dat hij de aangifte heeft laten controleren door een collega belastingadviseur en dat hij in de correspondentie met de inspecteur ook transparant is geweest over deze waardering.

De Rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigt de vergrijpboete.

Rechtbank Den Haag 22 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9236.