Belanghebbende heeft aan diverse werknemers auto’s ter beschikking gesteld voor de uitoefening van hun werkzaamheden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende ten onrechte de inhouding van loonheffing achterwege heeft gelaten ter zake van het privégebruik van de auto’s. Daarnaast meent de inspecteur dat belanghebbende bovenmatige reiskostenvergoedingen aan haar werknemers heeft verstrekt en dat niet alle uren zijn verantwoord. Alhoewel in eerste instantie een boete was opgelegd van 50% heeft de inspecteur zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de boete moet worden vastgesteld op 10% van het nageheven bedrag.

De Rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij belanghebbende enige bewustheid aanwezig is geweest ter zake van de (aanmerkelijke) kans dat door de wijze waarop zij de administratie voerde, te weinig belasting zou worden geheven. Van voorwaardelijk opzet is dan ook geen sprake. Wel is volgens de Rechtbank sprake van grove schuld. Door het niet bijhouden van rittenadministraties en het niet handhaven van het verbod om met de auto’s privé te rijden had belanghebbende behoren te weten dat zij niet aannemelijk kon maken dat met de aan haar personeel ter beschikking staande auto’s niet meer dan 500 kilometer in privé was gereden.

Ten aanzien van de door belanghebbende betaalde bovenmatige reiskostenvergoedingen is de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende deze niet aannemelijk heeft gemaakt. Door de uitbetaling van de reiskostenvergoeding en het niet voldoen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, heeft belanghebbende dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is betaald. Belanghebbende heeft nagelaten om de fiscale aanvaardbaarheid van de kostenvergoeding te (laten) onderzoeken. Met betrekking tot de correctie niet verantwoorde uren is de Rechtbank eveneens van oordeel dat het aan grove onachtzaamheid van belanghebbende is te wijten dat zij te weinig uren heeft verantwoord. De omstandigheid dat belanghebbende een adviseur heeft ingeschakeld doet aan het voorgaande niet af. Van pleitbare standpunten is volgens de Rechtbank geen sprake. Ook het standpunt van belanghebbende dat de boete dient te vervallen omdat de VOF inmiddels is ontbonden, faalt.

Het door de inspecteur ter zitting gestelde boetepercentage van 10% acht de Rechtbank passend en geboden. Hierbij heeft de Rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat een deel van de boetegrondslag is vastgesteld met toepassing van omkering van de bewijslast.

Rechtbank Den Haag, 12 november 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:15469