Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 4 januari 2001 tot en met 3 oktober 2005, in zijn hoedanigheid als directeur van een woningbouwcoöperatie facturen valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken. Aan verdachte werd tevens ten laste gelegd dat hij opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan door bepaalde inkomsten en het vermogen op een Zwitserse bankrekening niet op te geven.

Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat onder leiding van verdachte facturen valselijk werden opgemaakt met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken. Ook acht het Hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte over de jaren 2000, 2001 en 2003 opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist heeft gedaan.

In de strafmaatbepaling heeft het Hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift ten aanzien van twee facturen. Het vertrouwen dat men in het maatschappelijk verkeer in geschriften als de onderhavige moet kunnen hebben, is hierdoor ernstig geschaad. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belastingfraude. Het vertrouwen in de aangevende burger, waarop ons belastingstelsel is gebaseerd, is door deze handelwijze beschaamd. De verdachte was bij zijn handelen slechts uit op eigen financieel gewin, hetgeen het hof de verdachte aanrekent.

Daartegenover staat de grote impact die de strafvervolging voor de verdachte heeft gehad, onder andere door negatieve publiciteit in de media en op het internet, en zijn blanco strafblad. Voorts heeft het Hof rekening gehouden met het feit dat de verdachte de verschuldigde belasting (met verhogende boetes) heeft voldaan. Het Hof heeft verder vastgesteld dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu het eindvonnis bijna 10 jaren nadat verdachte als verdachte werd aangemerkt, is gewezen.

Alles overwegende acht het Hof een taakstraf van 210 uur passend en geboden.

Gerechtshof Den Haag 27 maart 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:561)

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2018:561