Na een verzoek tot vrijwillige verbetering in verband met niet-aangegeven bitcoins in de aangifte over 2013, stelt de inspecteur nadere vragen over de verkrijging van de 165 bitcoins. De inspecteur gelooft de door belanghebbende gegeven verklaringen over de aankoop niet en legt – na een onherroepelijk geworden informatiebeschikking – een navorderingsaanslag met vergrijpboete van 50% op. Daarbij heeft hij de ontvangen bitcoins belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat belanghebbende in ieder geval ten dele opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over de wijze waarop hij de 165 bitcoins heeft verkregen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat belanghebbende geen concrete of verifieerbare informatie heeft verstrekt over de verkoper van de bitcoins. Mede gelet op het feit dat de bitcoins het leven van belanghebbende binnen korte tijd aanzienlijk moeten hebben veranderd door de waarde toename, mag verwacht worden dat hij ten minste de naam van de gestelde verkoper nog weet, aldus de rechtbank. Daarbij ontbreekt ook een plausibele verklaring voor het verschil tussen de door belanghebbende gestelde aankoopprijs van € 8.000 en de waarde van de verkregen bitcoins op 11 april 2013 van ongeveer € 20.000. De rechtbank acht de gegeven verklaringen aangaande de aankoop van de bitcoins dan ook ongeloofwaardig en omkering van de bewijslast wordt gerechtvaardigd geacht.

Volgens de rechtbank is het ook redelijk dat de inspecteur bij zijn schatting heeft aangenomen dat belanghebbende bitcoins heeft verkregen als tegenprestatie voor verrichte werkzaamheden en ervan is uitgegaan dat dit voor hem belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden vormt. De inspecteur is er volgens de rechtbank bij zijn schatting echter ten onrechte van uitgegaan dat ook drie andere bitcoinadressen aan belanghebbende toebehoren, nu daarvoor geen aanknopingspunten zijn en belanghebbende dat uitdrukkelijk heeft bestreden. Het toerekenen van de overige drie bitcoin adressen is volgens de rechtbank dan ook willekeurig.

Ten aanzien van de vergrijpboete oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn bewijslast dat sprake is van opzet. Hoewel vaststaat dat belanghebbende onjuiste informatie heeft verstrekt, volgt hier nog niet uit dat belanghebbende ook opzettelijk een te lage aangifte heeft gedaan. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat ook het bestaan van een inkomstenbron met behulp van omkering van de bewijslast is komen vast te staan.

De rechtbank vermindert de navorderingsaanslag en vernietigt de boetebeschikking.

Rechtbank Noord-Holland 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:9913 (gepubliceerd op 5 november 2021).