Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend en valsheid in geschrift heeft gepleegd.

Het Hof acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift. Gedurende een periode van ongeveer 3,5 jaar heeft verdachte naar het oordeel van het Hof opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan, door steeds een onjuist bedrag te betalen omzetbelasting en in rekening gebrachte voorbelasting op te geven. Per saldo kreeg verdachte hierdoor teveel omzetbelasting terug van de fiscus en heeft hij te weinig omzetbelasting afgedragen.

Daarnaast heeft verdachte naar het oordeel van het Hof tweemaal valsheid in geschrift gepleegd. Hij heeft voor de onderneming van zijn echtgenote aangiften omzetbelasting valselijk opgemaakt. Voorts heeft verdachte valselijk op formulieren betreffende een verzoek ter zake van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting vermeld dat hij inkomsten uit loondienst heeft ontvangen van accountantsbedrijven. In werkelijkheid stond hij niet in dienstbetrekking tot deze bedrijven en zou hij daar evenmin in dienstbetrekking komen.

Door op deze wijze te handelen is volgens het Hof een belastingnadeel van ruim € 195.000 geleden. Het Hof houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte beroepshalve een administratiekantoor uitoefent. In die hoedanigheid weet verdachte goed aan welke fiscaalrechtelijke verplichtingen hij bij het indienen van de belastingaangiften moet voldoen. Ook heeft verdachte er voor gekozen bij de FIOD geen volledige openheid van zaken te geven.

Het Hof heeft verder kennisgenomen van de omstandigheid dat verdachte de zorg heeft voor zijn zieke vrouw, hij hard werkt om zijn onderneming verder te laten groeien, zijn woning executoriaal tegen lagere waarde dan de hypotheekwaarde is geveild en dat hij (mede daardoor) een aanzienlijke schuldenlast heeft.

Het Hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de belastingmoraal van verdachte niet ten goede is gekeerd. Uit correspondentie van de Belastingdienst/FIOD is volgens het Hof gebleken dat tot op heden geen betalingen hebben plaatsgevonden op de naheffingsaanslagen omzetbelasting en dat invorderingsmaatregelen geen effect hebben gesorteerd. Daarnaast blijkt onder meer dat verdachte in 2015 en verder meermalen geen of te laat aangiften heeft gedaan. Omdat is gebleken dat verdachte nog steeds niet de urgentie voelt van de noodzaak (tijdig) aan zijn belastingverplichtingen te voldoen, acht het Hof het aangewezen dat een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd.

Alles overwegende veroordeelt het Hof verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 26 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4107

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2017:4107