Belanghebbende is een particuliere beveiligingsorganisatie en haar activiteiten bestaan onder meer uit het ter beschikking stellen van personeel voor beveiligingswerkzaamheden. In de aangifte loonbelasting heeft belanghebbende de zogenoemde ”afdrachtvermindering onderwijs” toegepast met betrekking tot werknemers die een BBL-opleiding volgen en werknemers die scholing volgen die is gericht op het op een startkwalificatie brengen van personen die dat niveau missen, de zogenoemde ”afdracht startkwalificatie”.

Naar aanleiding van een boekenonderzoek dat is ingesteld bij belanghebbende, is een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd alsmede een vergrijpboete. Volgens het controlerapport is door belanghebbende ten onrechte een bedrag van € 11.283 aan afdrachtvermindering geclaimd. Belanghebbende heeft niet de vereiste verklaringen van het UWV in bezit en voldoet om die reden niet aan de formele vereisten om afdrachtvermindering te claimen bij de Belastingdienst. In geschil is onder meer of de vergrijpboete van € 1.128 terecht is opgelegd.

Ten aanzien van de vergrijpboete stelt belanghebbende dat deze ten onrechte is opgelegd, nu belanghebbende haar administratieve verplichtingen is nagekomen en zij te goeder trouw heeft gehandeld. De inspecteur stelt dat belanghebbende verwijtbaar heeft gehandeld door niet de vereiste verklaringen van het UWV aan te vragen, te bewaren en te overleggen en dat zij bovendien haar interne processen niet op orde had waardoor fouten in de afdrachtvermindering onvermijdelijk waren. De inspecteur stelt zich derhalve op het standpunt dat de vergrijpboete terecht is opgelegd, nu belanghebbende grove schuld te verwijten valt.

De Rechtbank stelt vast dat belanghebbende goed bekend is met de regeling afdrachtvermindering onderwijs. Dit betekent naar het oordeel van de Rechtbank des te meer dat belanghebbende wist of had moeten weten in welke situaties de afdrachtvermindering niet had mogen worden geclaimd. Tevens wist of had belanghebbende moeten weten dat het toepassen van de afdrachtvermindering niet was toegestaan indien de vereiste verklaring van het UWV bij een controle niet kan worden overgelegd. Naar het oordeel van de Rechtbank is belanghebbende bij het toepassen van de afdrachtvermindering verwijtbaar onachtzaam en nalatig geweest en had zij redelijkerwijs moeten begrijpen dat haar handelwijze tot gevolg zou hebben dat te weinig belasting zou worden betaald. De Rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur heeft bewezen dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat er te weinig belasting is betaald. De Rechtbank acht de – inmiddels door de inspecteur reeds met 10% gematigde – opgelegde vergrijpboete passend en geboden.

Rechtbank Den Haag 19 april 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4535

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2016:4535