Tegen de verdachte, een notaris, is tijdens de terechtzitting door het OM een gevangenisstraf van 18 maanden geëist wegens het opzettelijk onjuist doen van aangifte, valsheid in geschrift, belastingfraude, leiding geven aan een criminele organisatie en witwassen. De Rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk onjuist doen van aangifte. Van de overige ten laste gelegde feiten is de verdachte vrijgesproken.

De verdachte heeft geadviseerd bij de verkoop van een pand. De Rechtbank is van oordeel dat de verdachte, op het moment van het doen van aangifte, wist dat de economische waarde van de woning op het moment van verkrijging hoger was dan de verkoopprijs die was bedongen. De notaris had in de aangifte successie aangesloten bij de verkoopprijs van het pand. Dit terwijl er sprake was van een in de jurisprudentie erkende uitzondering op de regel dat de waarde in het economisch verkeer aan de hand van de verkoopprijs kan worden bepaald. De Rechtbank overwoog dat dit de verdachte, als notaris, bekend moest zijn geweest.

De Rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte willens en wetens de successieaangifte onjuist heeft gedaan door daarin een te lage waarde van de woning te vermelden. Dat de notariskamer van het Hof te Amsterdam in de tuchtrechtelijke procedure anders heeft geoordeeld, doet daaraan niet af, ook omdat onduidelijk is op basis van welk dossier het Hof tot dit oordeel is gekomen.

Ten aanzien van de straf heeft de Rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude, waarin ingeval van een benadelingsbedrag tussen de € 10.000 en € 70.000 een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden of een werkstraf wordt voorgeschreven. De Rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf van 3 maanden passend en geboden, maar legt wegens schending van de redelijke termijn een werkstraf van 180 uur op. De Rechtbank ziet geen aanleiding een beroepsverbod op te leggen.

Rechtbank Gelderland, 1 oktober 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2015:6135