Eiseres doet op naam en voor rekening van A B.V. aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van zonnepanelen. Eiseres en A B.V. zijn in een overeenkomst overeengekomen dat eiseres handelt als directe vertegenwoordiger van A B.V.

Aan eiseres is het gebruik toegestaan van de uitstelregeling maandkrediet. Via een maandkredietsaldo worden alle betalingen verricht waartoe door eiseres ingediende aangiften aanleiding geven. De bij deze betalingsfaciliteit verplichte doorlopende zekerheidstelling van eiseres geschied door borgstelling.

De inspecteur heeft A B.V. per brief meegedeeld voornemens te zijn vier van de desbetreffende aangiften te corrigeren, omdat het land van oorsprong niet correct zou zijn. Deze brieven zijn per adres aan eiseres gestuurd met het verzoek deze brieven aan A B.V. te overhandigen.

Daarnaast heeft de inspecteur aan eiseres ter zake van de vier genoemde aangiften viermaal een ‘Mededeling financiële aansprakelijkheid’ gestuurd. In deze mededelingen stond, onder andere, dat de financiële aansprakelijkheid voor de opgelegde utb’s aan A B.V. volledig blijft rusten op eiseres.

Eiseres maakt bezwaar tegen de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ en tegen de utb’s. Zij stelt dat de utb’s en de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ haar rechtstreeks en individueel raken en dat zij daarom ingevolge art 243, eerste lid, van het CDW zelf het recht heeft daartegen bezwaar en beroep in te stellen.

Volgens de inspecteur bestaat voor deze mededeling geen bezwaarmogelijkheid, aangezien het geen beschikking is in de zin van de AWB. Daarnaast stelt de inspecteur dat eiseres niet rechtstreeks wordt geraakt omdat zij geen geadresseerde is van deze utb’s.

De rechtbank oordeelt dat de utb’s wel beschikkingen zijn in de zin van CDW, maar stelt dat eiseres door deze beschikkingen niet rechtstreeks wordt geraakt. Eiseres heeft de aan de utb’s ten grondslag liggende aangiften gedaan als direct vertegenwoordiger van A B.V.

Wanneer eiseres de douaneschulden van A B.V. voor haar betaalt, vloeien de rechtsgevolgen voor eiseres, namelijk dat zij door de douane aansprakelijk wordt gesteld voor deze douaneschulden, niet voort uit de douanewetgeving, maar uit de civielrechtelijke overeenkomst tussen eiseres en A B.V. De utb’s zelf hebben derhalve voor eiseres geen rechtstreekse rechtsgevolgen. Eiseres is niet de schuldenaar. Dat blijft A. B.V.

De rechtbank oordeelt wat betreft de ‘Mededelingen financiële aansprakelijkheid’ dat deze mededelingen moeten worden gezien als informatieve brieven waarin de inspecteur aangeeft hoe hij tegen de mogelijk toekomstige aansprakelijkheid van eiseres voor de douaneschuld van A B.V. aankijkt. Deze brieven bevatten dus geen rechtsgevolgen voor eiseres en zijn dan ook geen besluiten waartegen een rechtsmiddel open staat. De beroepen zijn dus ongegrond. Het is te hopen dat A. B.V. zelf ook bezwaar heeft ingesteld…

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2019:6475