De FIOD heeft een strafrechtelijk onderzoek verricht naar de betrokkenheid van belanghebbende bij de handel in designerdrugs. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB 2016 opgelegd waarbij de vermeende opbrengst uit de handel in designerdrugs in aanmerking is genomen. Deze opbrengst is gebaseerd op stortingen van ruim € 600.000 op de bankrekeningen van twee BV’s in 2016. Daarnaast is een vergrijpboete opgelegd van € 140.859.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2016 het bij de vaststelling van de navorderingsaanslag in aanmerking genomen verzamelinkomen heeft genoten. De rechtbank ziet daarvoor in de processen-verbaal waarnaar de inspecteur (in vrij algemene zin) heeft verwezen niet genoeg concrete aanknopingspunten. De inspecteur heeft ook desgevraagd ter zitting niet voldoende specifiek toegelicht welke concrete feiten en omstandigheden volgens hem zijn conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende in 2016 de beschikking had over de bankrekeningen van de twee BV’s en door de op die bankrekeningen gestorte bedragen is begunstigd.

De verwijzing naar gebeurtenissen in 2015 en 2017 zeggen volgens de rechtbank te weinig over de situatie in 2016. De verklaring van belanghebbende “Als ik het goed begrijp, gaat het om geld dat te maken heeft met de BV’s. Voor zover ik het allemaal snap, heeft dat allemaal te maken met de partijhandel en de handel in designer drugs,” vormt ook onvoldoende onderbouwing voor de toerekening van de bedragen aan belanghebbende. De inspecteur heeft ook onvoldoende onderbouwd op basis van welke gegevens hij concludeert dat belanghebbende in 2016 handelde alsof hij bestuurder was.

De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag. Nu de navorderingsaanslag niet in stand kan blijven, moet ook de boetebeschikking worden vernietigd.

Rechtbank Den Haag 14 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20419

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:20419