Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 2.723 met een verzuimboete van € 2.723.

Belanghebbende is blijkens de kentekenregistratie houder van een motorrijtuig. De geldigheid van het kentekenbewijs van de auto is door de Dienst Wegverkeer geschorst. Bij een controle is geconstateerd dat tijdens de schorsing met de auto van de weg gebruik is gemaakt. Om die reden heeft de inspecteur een naheffingsaanslag en een verzuimboete opgelegd, welke in geschil zijn.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij de auto met een autoambulance naar een erkende garage heeft gebracht ter reparatie en dat de garagehouder de auto vervolgens verplaatst heeft. De Rechtbank overweegt dat uit het Controleformulier blijkt dat de auto geparkeerd stond langs de straat. Gelet hierop is tijdens de schorsing gebruik gemaakt van de weg en niet voldaan aan de voorwaarden van de schorsing. Dat de garagehouder de auto mogelijk heeft verplaatst doet aan het voorgaande volgens de Rechtbank niet af. Het handelen van de garagehouder kan aan belanghebbende worden toegerekend. De naheffingsaanslag is volgens de Rechtbank terecht opgelegd. Het Hof onderschrijft dit oordeel van de Rechtbank en maakt gebezigde gronden tot de zijne.

Wat betreft de opgelegde verzuimboete is het Hof evenals de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die kunnen leiden tot het oordeel dat bij belanghebbende sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). In hoger beroep heeft belanghebbende voor het eerst gesteld dat hij de autoambulance met daarop de auto zelf voor de garage heeft neergezet en dat de auto vervolgens door bouwvakkers is weggetakeld naar de locatie waarop de auto op de openbare weg geparkeerd zou staan. Deze gestelde gang van zaken is in strijd met de door belanghebbende in eerste aanleg gedane, andersluidende mededelingen, hetgeen de conclusie verstrekt dat belanghebbende inconsistente verklaringen heeft afgelegd over de wijze waarop de auto op de controlelocatie is beland. Het Hof acht de in hoger beroep door belanghebbende hiervoor gegeven verklaring tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Ook over de inlichtingen die hij aan de garagehouder al dan niet heeft verstrekt, heeft belanghebbende inconsistente verklaringen afgelegd.

Voorts heeft belanghebbende volgens het Hof de door hem gestelde financiële situatie ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. Daarbij heeft het Hof meegewogen dat belanghebbende ondanks zijn gestelde slechte financiële situatie ook in hoger beroep, naar hij ter zitting heeft bevestigd, nog steeds beschikt over zes auto’s die op zijn naam zijn gesteld. Met de niet met bewijsmiddelen onderbouwde stelling van belanghebbende dat deze auto’s niets waard zijn, welke stelling door de inspecteur is betwist, is evenmin aannemelijk geworden dat de opgelegde verzuimboete moet worden gematigd wegens de financiële omstandigheden van belanghebbende. Het Hof acht de opgelegde verzuimboete passend en geboden.

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:661