Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij (als algemeen directeur van X BV (een bank) en daarmee als feitelijk leidinggever) opzettelijk behulpzaam is geweest bij het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting. In eerste aanleg is verdachte hiervan vrijgesproken. Tegen het vonnis heeft het OM hoger beroep ingesteld.

Een werknemer van X BV heeft verschillende betrokkenen bezocht. Daarbij hebben de betrokkenen aangegeven dat zij over zwart geld beschikten. De werknemer van X BV heeft daarop laten weten dat hij kon regelen dat de gelden buiten het zicht van de Belastingdienst zouden blijven. Vervolgens zijn door tussenkomst van X BV verschillende bankrekeningen geopend. Naar één van die bankrekeningen (in het buitenland) werd het zwarte geld overgeboekt.

Het Hof oordeelt dat de werknemer van X BV door zijn handelen het gemakkelijker heeft gemaakt om banksaldi en ontvangen rente buiten het zicht van de Belastingdienst te houden, met het kennelijke doel om die gegevens ook bij belastingaangiften voor de Belastingdienst verborgen te kunnen houden. De werknemer van X BV heeft daarmee opzettelijk gelegenheid verschaft tot en is opzettelijk behulpzaam geweest bij het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting.

Het Hof overweegt voorts dat het handelen van de werknemer van X BV deel uitmaakte van de normale bedrijfsvoering van X BV. Verdachte, als algemeen directeur, bepaalde het beleid binnen de BV en had feitelijke zeggenschap over de gedragingen die de BV heeft verricht. Binnen deze BV was sprake van een werkwijze die het voor klanten mogelijk maakte om vermogen op een zodanige wijze te beleggen dat het buiten het zicht van de Belastingdienst kon worden gehouden.  Verdachte was van deze werkwijze op de hoogte was en heeft deze ook uitgedragen richting zijn werknemer.

Aldus heeft verdachte naar het oordeel van het Hof minst genomen – hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden – maatregelen ter voorkoming dat de BV gelegenheid zou bieden tot en behulpzaam zou zijn bij het doen van onjuiste belastingaangiften achterwege gelaten en bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de BV die gelegenheid zou bieden en daaraan behulpzaam zou zijn. Het Hof acht de BV medeplichtig aan het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften.

In tegenstelling tot de Rechtbank, veroordeelt het Hof verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 27 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:251

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2017:251