Het Hof veroordeelt verdachte wegens het feitelijk leidinggeven aan een onderneming die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk indienen van valse aangiften omzet- en vennootschapsbelasting.

Verdachte was directeur en enig aandeelhouder van een onderneming. Deze onderneming verricht onder meer advieswerkzaamheden op het gebied van milieukundig onderzoek en bodemsanering. De dochtermaatschappijen voeren procedures om definitieve beschikkingen te verkrijgen voor bijvoorbeeld toekomstige bouwvergunningen voor belanghebbenden en voeren overige werkzaamheden uit. De procedures worden gevoerd op basis van ‘no cure no pay’ en in het geval dat de beschikking niet wordt gerealiseerd is geen honorarium verschuldigd. In het geval de gehele procedure succesvol werd doorlopen, zou een terrein met oorspronkelijk vervuilde bodem aanzienlijk in waarde stijgen. Met de opdrachtgevers werd daarom aanvullend afgesproken dat, in dat geval, verdachtes onderneming zou delen in de waardestijging, welk aandeel werd bepaald op 15% van de te realiseren waardevermeerdering.

De opdrachtgevers werden korte tijd na afgifte van de beschikking verzocht om conform de afspraken het verschuldigde bedrag over te maken en tevens werd een factuur verzonden. Bij belastingcontroles bleken deze facturen niet in de financiële administratie of de boekhouding te zijn verwerkt. Ook werd die omzet niet verwerkt in de aangiften omzet- en vennootschapsbelasting waardoor enkele tonnen aan belasting niet werden afgedragen. De gebruikte factuurnummers op de facturen komen wel voor in de administratie, maar voor andere prestaties, met afwijkende debiteuren en (veelal lagere) bedragen.

Het Hof is van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte leiding heeft gegeven aan een onderneming die opzettelijk onjuiste aangiften omzet- en vennootschapsbelasting heeft ingediend. De aangiften zijn respectievelijk door de boekhouder en BDO ingevuld, maar door de verdachte ondertekend. Van een pleitbaar standpunt kan geen sprake zijn nu het Hof geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte dat hij kon menen dat het ging om waarborgsommen. Voor uitstel van winstneming was geen enkele reden.

Het Hof rekent verdachte aan dat hij verantwoordelijk is geweest voor het ontstaan van een aanzienlijk fiscaal nadeel van enkele tonnen. Dat de vennootschappen uiteindelijk aan hun fiscale verplichtingen hebben voldaan doet aan het strafwaardige handelen van verdachte niet af. Gelet op de aard en ernst van de feiten is het Hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden is. Nu de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden, ziet het Hof aanleiding om de straf te matigen. Een veroordeling volgt tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van € 150.000.

Gerechtshof Amsterdam, 23 november 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2015:4880