Verdachte is alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van een BV en via deze BV tevens bestuurder van enkele andere BV’s. Hem wordt ten laste gelegd dat hij:

  • in de periode 2009-2013 feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van een groot aantal onjuiste aangiften omzetbelasting van deze BV’s;
  • in de periode november en/of december 2010 gebruik heeft gemaakt van valse jaarrekeningen.

Met betrekking tot het eerste feit dat aan verdachte ten laste is gelegd, heeft de FIOD heeft de ingediende btw-aangiften vergeleken met de in de administratie aanwezige facturen van de betreffende BV’s. Dit vergelijkend onderzoek heeft geresulteerd in de constatering dat door de betreffende BV’s in de vermelde jaren een te hoog bedrag aan voorbelasting is geclaimd.

De verdediging heeft ter zitting aangevoerd dat het overschot aan teruggevraagde voorbelasting het gevolg is geweest van te ruime schattingen van verdachte. Verdachte zou zich bij het maken van deze schattingen hebben gebaseerd op betaalde facturen van voorgaande jaren, waardoor bij verdachte nimmer sprake van opzet zou zijn geweest.

Volgens de Rechtbank Midden-Nederland maakt de aanzienlijke omvang van het verschil tussen de door verdachte teruggevraagde voorbelasting en diens daadwerkelijke recht op teruggaaf, de stellingname dat ten aanzien van het doen van de onjuiste aangiften geen sprake is geweest van opzet echter volstrekt onaannemelijk. Nu vaststaat dat verdachte in zijn rol van feitelijk leidinggever namens de betreffende BV’s opzettelijk niet aan de verplichting tot het doen van een juiste aangifte heeft voldaan, acht de rechtbank hetgeen ten eerste ten laste is gelegd, bewezen.

Met betrekking tot het tweede feit dat aan verdachte ten laste is gelegd, bestaat het navolgende bewijs. Verdachte heeft verklaard dat hij zelf de jaarrekening 2009 heeft opgesteld om deze vervolgens per mail aan de ABN Amro Bank te verzenden ten einde deze bank tot het verstrekken van krediet te doen bewegen.

De verdediging heeft ter zake van de door verdachte opgestelde en aan de bank verstrekte stukken betoogd dat dit slechts concepten waren.

De rechtbank oordeelt echter dat het feit dat het slechts concepten betroffen, niets afdoet aan het feit dat verdachte hiermee gepoogd heeft de valse indruk te wekken dat de betreffende stukken waren opgesteld door een accountant. Op basis van het voormelde bewijsmiddel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte.

Ter zake van de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Hoewel verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten die de maatschappij veel schade hebben toegebracht, weegt de rechtbank echter verschillende omstandigheden mee in het voordeel van verdachte. Het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld, zijn verkeerde keuzes heeft gemaakt vanwege slechte financiële omstandigheden en heeft verklaard veel spijt te hebben van zijn daden, hebben de rechter ertoe bewogen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een maximale werkstraf.

Rechtbank Midden-Nederland 30 augustus 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:4352

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBMNE:2017:4352