Door de inspecteur zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen in de dividendbelasting en vennootschapsbelasting opgelegd. Daarbij zijn door de inspecteur tevens vergrijpboeten opgelegd.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende opbrengsten uit de verkoop van producten niet in de boekhouding heeft verantwoord. Het gaat hierbij onder meer om ijsverkopen, rookwaren, koffie en frituurvet. Belanghebbende stelt dat het omzetverschil grotendeels te verklaren is door diefstallen die zijn gepleegd.

Het Hof overweegt dat belanghebbende voor haar stellingen geen bewijs heeft aangedragen en acht de omzetberekeningen van de inspecteur derhalve aannemelijk. Het Hof overweegt verder dat – vanwege het ontbreken van de administratie van belanghebbende – de inspecteur niet feitelijk heeft kunnen onderbouwen dat er in eerdere jaren ook te weinig omzet is opgegeven. Het Hof verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad en oordeelt dientengevolge dat – als er voldoende grond is om aan te nemen dat de eerdere jaren een constant beeld vertonen – de inspecteur tevens correcties mag doorvoeren over de voorgaande jaren zonder dit feitelijk – aan de hand van de administratie – aan te tonen.

Gelet op het feit dat belanghebbende te weinig omzet heeft geboekt, zijn er correcties aangebracht in de vennootschapsbelasting. Dit werkt vervolgens door naar de dividendbelasting. Het Hof is van oordeel dat zowel de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting als de navorderingsaanslagen in de dividendbelasting terecht zijn opgelegd.

Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. De inspecteur heeft ter zitting aangevoerd dat – vanwege de slechte financiële omstandigheden van belanghebbende – de vergrijpboeten gematigd moeten worden tot 10% van de niet geheven belasting. Het Hof acht deze matiging passend en geboden.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 augustus 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6722

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:6722