Een accountant heeft eerder de maatregel van doorhaling voor 24 maanden opgelegd gekregen nadat hij niet objectief heeft gehandeld bij de verkoop van aandelen, waarbij sprake was van een belangenverstrengeling (12/1922 Wtra AK). Klagers hebben nieuwe stukken in handen gekregen en stellen onder meer dat betrokkene de Accountantskamer heeft voorgelogen.

Volgens vaste rechtspraak van de Accountantskamer verzetten beginselen van een behoorlijke tuchtprocedure zich ertegen dat een klager bij de tuchtrechter tegen een accountant een klacht indient, die haar grondslag vindt in een bepaald feitencomplex, terwijl dit feitencomplex reeds ten tijde van een eerdere, door deze klager ingediende klacht tegen diezelfde accountant, bij hem bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Daarnaast verzetten beginselen van een behoorlijke tuchtprocedure zich ertegen, dat wordt geklaagd over handelen of nalaten waarover in een eerdere tuchtprocedure tegen dezelfde accountant reeds onherroepelijk is geoordeeld.

In haar uitspraak van 18 april 2016 (15/1303 Wtra AK) heeft de Accountantskamer als uitgangspunt geformuleerd dat het, enerzijds in het kader van de voor een accountant geldende fundamentele beginselen en anderzijds bij gebreke van het rechtsmiddel van herziening, mogelijk moet zijn om in het geval dat over hetzelfde feitencomplex al een tuchtrechtelijke behandeling in twee instanties op tegenspraak heeft plaatsgevonden, een nadere klacht in te dienen over het door een accountant in één van die instanties doen van een uitlating of het innemen van een standpunt dat bewust onjuist of misleidend en dus te kwader trouw blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. Doch dient aan de ontvankelijkheid van deze nadere klacht de nadere eis te worden gesteld dat sprake moet zijn van de bijzondere omstandigheid dat gebleken is dat de tuchtrechter in kwestie door een dergelijke te kwader trouw gedane uitlating of ingenomen standpunt daadwerkelijk is misleid.

De feiten waarop de ‘nieuwe’ klachten betrekking hebben zijn allemaal aan bod gekomen in de vorige procedure waardoor een deel niet ontvankelijk wordt verklaard op grond van ne bis in idem-beginsel. Ten aanzien van het verwijt dat betrokkene de rechter zou hebben voorgelogen oordeelt de Accountantskamer dat de uitspraak niet is gebaseerd op een onjuiste mededeling van betrokkene, waardoor niet kan worden gezegd dat de Accountantskamer in de eerdere procedure is misleid. Alle overige klachten worden ongegrond verklaard dan wel niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn en het beginsel van concentratie van klachten.

De Accountantskamer 12 december, ECLI:NL:TACAKN:2016:116

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TACAKN__2016__116