Klager is aandeelhouder en bestuurder van klaagster. Klager verwijt zijn voormalige accountant-administratieconsulent, betrokkene, dat hij ten onrechte in de jaarrekening van klaagster een vordering op klager van € 13.500 heeft opgenomen. Daarnaast wordt betrokkene verweten te hebben nagelaten medewerking te verlenen om de fout op te helderen.

In een eerdere procedure heeft betrokkene op een tuchtklacht van onder andere klaagster een berisping opgelegd gekregen. Volgens betrokkene moeten de klachten niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de klacht al in die eerdere procedure aanhangig had moeten worden gemaakt.

De Accountantskamer overweegt dat de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure volgens vaste jurisprudentie met zich brengen dat een klager klachten die hun grondslag vinden in een bepaald feitencomplex, waarvan klager kennis draagt, zo veel mogelijk tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig moeten maken. In deze procedure is sprake van een andere klager dan in de eerdere procedure. Vastgesteld moet echter worden dat klagers nauw verbonden zijn, omdat klager aandeelhouder en bestuurder is van de klaagster in de eerdere procedure. Als bestuurder was klager volledig op de hoogte van de eerder tegen betrokkene ingediende klacht. Daarnaast was hij bij de behandeling ter zitting van die eerdere klacht aanwezig en de huidige raadsman van klager was ook de raadsman van klaagster destijds. Gezien het vorenstaande moet klager vereenzelvigd worden met klaagster.

Vervolgens oordeelt de Accountantskamer dat klaagster het klachtonderdeel in die eerdere klachtprocedure had kunnen en moeten indienen. Uit een e-mail van 22 april 2016 blijkt dat klager al voordien aan de opvolgend accountant van klaagster te kennen heeft gegeven dat er in de jaarrekening van klaagster een vordering op hem was opgenomen en dat klager van mening was dat dit ten onrechte was gebeurd. Dat destijds nog onduidelijk was of betrokkene een sluitende verklaring zou geven voor de boeking en (zo neen) of hem van het opnemen van deze vordering een (tuchtrechtelijk) verwijt valt te maken, is in het kader van de naleving van de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure niet van belang, nu daarvoor uitsluitend bepalend is of een klager kennis droeg van het feitencomplex waarop een klacht stoelt. Het thans aanhangige klachtonderdeel moet daarom – op grond van de eisen van een behoorlijke tuchtprocedure – niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel oordeelt de Accountantskamer dat niet, althans onvoldoende, aannemelijk is gemaakt dat betrokkene onvoldoende bereidheid heeft getoond om opheldering te verschaffen over het opnemen van de betreffende vordering. De Accountantskamer neemt daarbij in aanmerking dat onweersproken is dat betrokkene aan de opvolgend accountant van klaagster na 22 april 2016 ten minste zes (inhoudelijke) e-mailberichten heeft gezonden. Het is niet duidelijk wat er schort aan de door betrokkene aan de opvolgend accountant verstrekte informatie. Voor zover dit klachtonderdeel ontvankelijk is, dient dit derhalve ongegrond te worden verklaard.

Accountantskamer 23 februari 2018, ECLI:NL:TACAKN:2018:7

http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2018/ECLI_NL_TACAKN_2018_7?DomeinNaam=accountants&Pagina=1&ItemIndex=7