In de jaren 2015 en 2016 verrichtte de FIOD een strafrechtelijk onderzoek op het kantoor waar betrokkene werkzaam was als accountant, omdat er een vermoeden bestond dat een cliënt zich mogelijk schuldig had gemaakt aan witwassen. Uit dit onderzoek bleek dat deze cliënt nog openstaande facturen had met betrekking tot geleverde werkzaamheden van het kantoor. Begin 2013 had het kantoor van betrokkene een bedrag van € 101.383,29 te vorderen van diverse aan de cliënt gelieerde vennootschappen. In overleg met de cliënt heeft betrokkene afspraken gemaakt over de verrekening en de verdere afhandeling van de facturering. Deze afspraken zijn op schrift gesteld en komen zakelijk weergegeven op het volgende neer:

  • van het openstaande bedrag ad € 101.383,29 zal door betrokkene een bedrag van € 46.383,29 worden gecrediteerd, verdeeld over diverse aan de cliënt gelieerde Nederlandse vennootschappen;
  • vervolgens zal € 41.000 door betrokkene opnieuw worden gefactureerd aan andere aan de cliënt gelieerde (buitenlandse) vennootschappen, terwijl een extra creditering ten bedrage van € 5.383,29 zal plaatsvinden;
  • het resterende bedrag ad € 55.000 zal verrekend worden door middel van de levering van een auto (BMW 520d) door de cliënt.

Klager, het Openbaar Ministerie, verdenkt betrokkene van het opzettelijk valselijk opmaken van facturen. Volgens klager heeft betrokkene daarom in zijn rol als accountant gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen integriteit en professioneel gedrag.

Volgens betrokkene moet klager niet ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht, omdat slechts sprake is van een vermoeden van het plegen van een strafbaar feit. Het vermoeden is nog niet getoetst door een strafrechter. Het is volgens betrokkene niet aan de Accountantskamer om in feite een strafrechtelijk oordeel te vellen. De Accountantskamer acht de klacht desalniettemin ontvankelijk. De eventuele omstandigheid dat klager bij de klachtprocedure ook een belang heeft dat niet samenvalt moet de doelstellingen van de tuchtrechtspraak, betekent niet dat er sprake is van misbruik van het tuchtrecht.

Voorts stelt betrokkene dat als het OM in deze zaak deskundig onderzoek had gedaan en had gesproken met de juiste personen, waaronder bijvoorbeeld de accountmanager van de cliënt, dan had zij zelfstandig kunnen vaststellen dat er de nodige werkzaamheden hebben plaatsgevonden met betrekking tot de nog op te richten Spaanse en Zwitserse ondernemingen.

Ten aanzien van de urenregistratie voert betrokkene verder aan dat de aan de cliënt bestede uren met instemming van de cliënt aan zijn ondernemingen werden toegeschreven. Ook de uren die niet direct op deze klant betrekking hadden. Achteraf is vastgesteld dat sommige uren door assistenten niet altijd op de juiste ondernemingen zijn verantwoord. Het crediteren en factureren in 2013 is niets meer of minder dan een herverdeling van de uren, met een ‘juistere’ toerekening aan ondernemingen en activiteiten. Bij deze herverdeling werden onder meer onjuist verantwoorde uren in voorgaande jaren door middel van creditfacturen gecrediteerd, werden uren door middel van nieuwe facturen nu aan de juiste ondernemingen gefactureerd en in het kader van de met cliënt overeengekomen regeling is een aantal onderhanden-werkuren uit commerciële overwegingen afgeboekt. Volgens betrokkene heeft niets heimelijk plaatsgevonden; de betalingsregeling en de uitwerking daarvan is binnen het gebruikelijke kantooroverleg/partneroverleg besproken en de facturen zijn transparant verwerkt en opgenomen in de kantooradministratie.

Tegenover deze weerspreking van de zijde van betrokkene is door klager onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de accountmanager voor de cliënt, die de bestede uren registreerde, hoewel dit wel voor de hand had gelegen, in het strafrechtelijk onderzoek niet is gehoord. Weliswaar is een transactie als die ter verrekening van het resterende bedrag door middel van de levering van een auto niet zeer gebruikelijk, maar dit handelen is niet zonder meer tuchtrechtelijk laakbaar. Bovendien heeft betrokkene onweersproken aangevoerd dat de betaling en de aflossing van de schuld op een juiste wijze en transparant in de desbetreffende administratie is verwerkt. Ten slotte is door klager evenmin aannemelijk gemaakt dat betrokkene bij genoemde verrichtingen anderszins in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels heeft gehandeld. Betrokkene heeft wel zelf verklaard dat de urenspecificaties door zijn kantoor destijds niet accuraat zijn opgesteld, maar daarover worden betrokkene geen verwijten gemaakt. De klacht is immers slechts gebaseerd op een verdenking inzake het valselijk opmaken van (credit)facturen.

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Accountantskamer, 30 april 2018, ECLI:NL: TACAKN:2018:25

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2018_25