Tijdens de controle van de geconsolideerde jaarrekening van twee vennootschappen signaleert de accountant ongebruikelijke transacties die door het kantoor worden gemeld bij de FIU. De transacties hielden onder meer verband met de vermoedelijke omkoping van overheidsfunctionarissen en ‘zwarte’ uitbetalingen van loon. Volgens klagers heeft de accountant ten onrechte een FIU-melding gedaan en daarmee zijn geheimhoudingsplicht geschonden.

De Accountantskamer overweegt dat hoewel de meldplicht op de instelling (het accountantskantoor) rust en niet op de individuele beroepsuitoefenaar, de accountant bij het doen van de interne melding wel een voldoende zorgvuldige afweging moet maken of sprake was van een ongebruikelijke transactie. Het verweer van de accountant dat zij geen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt voor de melding gaat daarom niet op.

De Accountantskamer is echter van oordeel dat de accountant op basis van de ontvangen signalen aanleiding mocht hebben te veronderstellen dat sprake was van een ongebruikelijke transactie die gemeld diende te worden. Er was immers (mogelijk) sprake van betalingen zonder factuur, rechtstreekse betalingen aan overheidsfunctionarissen en contante betalingen die niet uit de boeken volgden. De Accountantskamer verklaart de klachtonderdelen die zien op de FIU-melding derhalve ongegrond, omdat er sprake was van ongebruikelijke transacties die gemeld dienden te worden.

Klagers zijn verder van mening dat de accountant anders had moeten handelen na het ontvangen van de fraudesignalen. De Accountantskamer overweegt dat van de accountant verwacht wordt dat er – naast het adequaat opvolgen van ongebruikelijke transacties – op passende wijze ingespeeld wordt op signalen van fraude of vermoedens van fraude die tijdens de controle zijn geïdentificeerd. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft de accountant de ontvangen fraudesignalen en de bevindingen niet voldoende (zichtbaar) opgevolgd. Zo heeft de accountant geen nader onderzoek verricht naar de aard en omvang van aanwijzingen en/of vermoedens van fraude en naar de mogelijkheid om de contante betalingen alsnog te verantwoorden. Ook heeft de accountant deze kwestie niet besproken met de lokale accountant en zijn er geen vragen gesteld aan het lokale management. Daarnaast heeft de accountant nagelaten klagers ervan in kennis te stellen welke maatregelen zij dienden te nemen om fraude te voorkomen. De klachtonderdelen die zien op de omgang met de aanwijzingen van fraude zijn daarom gegrond.

Aan de accountant wordt de tuchtrechtelijke maatregel van berisping opgelegd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er terecht een melding is gedaan bij de FIU, maar is nagelaten om de gevolgen van de fraude vast te stellen en te snel is geconcludeerd dat niet nader is te onderzoeken waaraan de contante betalingen zijn besteed.

Accountantskamer Zwolle 25 maart 2022, ECLI:NL:TACAKN:2022:11.