Klagers, zijnde een natuurlijk persoon en een rechtspersoon (B.V.) en betrokkene, zijnde een registeraccountant, zijn voor de tweede keer voor de Accountantskamer verschenen. De eerdere procedure betrof een tuchtklacht van klagers tegen betrokkene waarover op 29 juli 2016 uitspraak is gedaan. De Accountantskamer had in deze uitspraak de betrokkene een berisping opgelegd. Betrokkene heeft het eerder ingesteld hoger beroep weer ingetrokken. Door de intrekking van het hoger beroep door betrokkene is de uitspraak van 29 juli 2016 onherroepelijk geworden.

In een brief van 7 november 2016 hebben klagers betrokkene onder meer gesommeerd om bepaalde uitlatingen in te trekken. Betrokkene wordt door klagers in de onderhavige procedure verweten dat hij de uitspraken van de Klachtencommissie en de Accountantskamer niet heeft willen accepteren en niet mee heeft willen werken aan het oplossen of corrigeren van gemaakte fouten.

De door de klagers genoemde tekortkomingen zijn in de eerdere uitspraak van 29 juli 2016 reeds vastgesteld. De eisen van een behoorlijke tuchtprocesorde en met name het daaruit voortvloeiende beginsel van ‘ne bis in idem’ brengt met zich dat, behoudens bijzondere omstandigheden, klagers niet nog een mogelijkheid hebben om te klagen dat betrokkene zijn eerder vastgestelde fouten (nog) niet heeft hersteld door de door hem onvoldoende gefundeerde gedane uitlatingen publiekelijk in te trekken.

Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit geldt temeer nu de betreffende uitspraken en bevindingen van betrokkene slechts in een zeer kleine kring van gebruikers bekend zijn geworden en daarover geen onduidelijkheid bestond en het klagers natuurlijk vrij stond c.q. staat daar waar gewenst te wijzen op de eerdere uitspraak van de Accountantskamer.

De Accountantskamer heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Accountantskamer 1 september 2017, ECLI:NL:TACAKN:2017:57

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TACAKN__2017__57